ECLI:NL:CRVB:2019:1142

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 april 2019
Publicatiedatum
3 april 2019
Zaaknummer
17/3419 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake loongerelateerde WGA-uitkering en medisch onderzoek door het Uwv

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellante, die als ouderconsulent/onderwijsassistente werkte, meldde zich ziek op 28 oktober 2013 vanwege psychische klachten en vroeg op 6 augustus 2015 een WIA-uitkering aan. Het Uwv stelde haar arbeidsongeschiktheid vast op 54,40% en kende haar een loongerelateerde WGA-uitkering toe. Appellante was het niet eens met de vastgestelde beperkingen en de geschiktheid van de geselecteerde functies, en stelde dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar fibromyalgie en andere klachten.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat de verzekeringsarts vooringenomen was en dat de functies niet geschikt waren voor haar belastbaarheid. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de klachten van appellante adequaat had gewogen. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen en dat de arbeidskundige beoordeling van het Uwv juist was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellante werd afgewezen.

Uitspraak

17.3419 WIA

Datum uitspraak: 3 april 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
20 maart 2017, 16/3786 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. Karacelik, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2019. Voor appellante is verschenen mr. Karacelik. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als ouderconsulent/onderwijsassistente gedurende 29,49 uur per week. Zij heeft zich met ingang van 28 oktober 2013 ziek gemeld wegens psychische klachten. Zij heeft op 6 augustus 2015 een aanvraag gedaan om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Naar aanleiding van die aanvraag heeft een verzekeringsarts van het Uwv appellante onderzocht en de belastbaarheid van appellante vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 september 2015. Nadat een arbeidsdeskundige van het Uwv had geconcludeerd dat appellante niet geschikt was voor haar eigen werk, heeft zij functies geselecteerd op basis waarvan een arbeidsongeschiktheid van 54,40% is berekend. Bij besluit van 13 oktober 2015 heeft het Uwv daarom vastgesteld dat appellante met ingang van 26 oktober 2015 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 53,92 (lees: 54,40) % en de resterende verdiencapaciteit op € 977,75 bruto per maand.
1.2.
Bij besluit van 3 mei 2016 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 13 oktober 2015 ongegrond verklaard. Aan bestreden besluit 1 heeft het Uwv een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 februari 2016 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 22 april 2016 ten grondslag gelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen argumenten gezien om af te wijken van het standpunt van de verzekeringsarts, omdat deze alle medische klachten, ook de klachten van fibromyalgie, heeft betrokken bij het vaststellen van de belastbaarheid en omdat de in bezwaar overgelegde medische informatie van de behandelend sector daarop geen nieuw licht wierp. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de voor de schatting gebruikte functies getoetst en één daarvan als ongeschikt laten vervallen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft met de FML van 18 september 2015 opnieuw het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) geraadpleegd en heeft op basis van de functies samensteller elektronische apparatuur, wikkelaaar (SBC-code 267050), elektronica monteur (SBC-code 267040), en machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122) de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 26 oktober 2015 vastgesteld op 39,80%. Bij bestreden besluit 1 is appellante met ingang van 26 oktober 2015 voor 39,80% arbeidsongeschikt geacht met een resterende verdiencapaciteit van € 1.271,59 bruto per maand.
2.1.
Hangende het beroep bij de rechtbank tegen bestreden besluit 1 heeft het Uwv op
12 juli 2016 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen (bestreden besluit 2). Omdat met de wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage de restverdiencapaciteit is gewijzigd, wat gevolgen heeft voor de inkomenseis, is volgens het Uwv met bestreden besluit 1 de rechtspositie van appellante gewijzigd, om welke reden het Uwv het besluit van 13 oktober 2015 alsnog heeft herroepen en het bezwaar van appellante tegen het besluit van 13 oktober 2015 alsnog gegrond heeft verklaard met vergoeding van de kosten in bezwaar.
2.2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang en het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv met de vereiste zorgvuldigheid heeft plaatsgevonden en dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van hun medisch oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk gemotiveerd waarom er geen aanleiding was om meer beperkingen voor appellante aan te nemen. Over de arbeidskundige grondslag van bestreden besluit 2 heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken dat de belasting in de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellante te boven gaat of dat de voor appellante resterende verdiencapaciteit niet juist is vastgesteld.
3.1.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak voor zover daarbij haar beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond is verklaard. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij het opstellen van zijn rapport vooringenomen is geweest, wat volgens haar blijkt uit diens opmerking dat appellante bij observerend onderzoek theatraal gedrag vertoonde. Het rapport van deze arts geeft volgens appellante geen goed beeld van haar belastbaarheid. Hierom heeft appellante verzocht om een deskundige te benoemen om haar belastbaarheid vast te stellen. Voorts heeft appellante herhaald dat met de FML van 18 september 2015 onvoldoende rekening is gehouden met haar klachten als gevolg van fibromyalgie, gepaard gaande met vermoeidheid, slaapritmestoornissen, somberheidsklachten en stemmingswisselingen. In het dagelijks functioneren ondervindt appellante concentratie- en beheersingsproblemen en ze heeft dwanghandelingen. Daarbij bestaan er vermoedens van persoonlijkheidsproblemen. De functies zijn niet geschikt voor appellante omdat deze geen reëel beeld bieden van haar belastbaarheid. De voor appellante geselecteerde functies overstijgen haar belastbaarheid, omdat in die functies een hoog handelingstempo en repetitieve handelingen voorkomen. Ook kennen de functies zware belasting wat betreft reiken, (kort cyclisch) buigen, staan en lopen. Appellante acht zich evenmin in staat om samen te werken met collega’s aan een productielijn en om met mogelijke conflicten op de werkvloer om te gaan.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor een weergave van het toepasselijke wettelijk kader wordt verwezen naar overweging 4 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Met de rechtbank wordt overwogen dat het medisch onderzoek op een zorgvuldige wijze is verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in diens rapport van 29 februari 2016 het gedrag van appellante bij het observerend onderzoek van de psyche tijdens de hoorzitting, omschreven als onecht dan wel theatraal, maar ook heeft deze arts beschreven dat, nadat hij zijn observatie had benoemd en een verklaring had gevraagd, appellante te kennen gaf bang te zijn en dat zij daarna rustig op haar stoel zat en met rustige, zachte stem antwoord gaf op de gestelde vragen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vermeld dat er geen sprake was van vertraagd gestoord denken en dat appellante coherente en normale antwoorden gaf. Uit de heroverweging van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dan ook niet dat deze arts zich zou hebben laten leiden door vooringenomenheid. Hij heeft appellante, integendeel, op haar gemak gesteld, waarna zijn onderzoek op een normale, rustige wijze heeft kunnen plaatsvinden. De door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onverkort gehandhaafd. Ook voor het overige zijn in de stukken geen aanwijzingen naar voren gekomen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek een zorgvuldige grondslag ontbeert. De klachten van appellante zijn in kaart gebracht en de informatie van de behandelend sector is uitdrukkelijk betrokken en gewogen. In zoverre is er geen reden om een deskundige te benoemen.
4.3.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat er geen aanleiding is te twijfelen aan de juistheid van de FML van 18 september 2015. De verzekeringsarts heeft in het rapport van 18 september 2015 de klachten en behandelingen verwoord en uitgebreid verslag gedaan van het lichamelijk en het psychisch onderzoek. De overwegingen die hebben geleid tot de functionele mogelijkheden en beperkingen van appellante zijn inzichtelijk vermeld waarbij uitdrukkelijk de psychische klachten en de pijn- en energetische klachten zijn betrokken. In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de conclusies van de verzekeringsarts onderschreven. De in bezwaar overgelegde informatie van de huisarts, PsyQ en de reumatoloog alsook informatie over de medicatie in verband met draaiduizeligheid zijn uitdrukkelijk door deze arts in het rapport betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep kan worden gevolgd in zijn standpunt dat de ontvangen informatie geen nieuw licht werpt op de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen. Voldoende gemotiveerd is uiteengezet dat appellante ten tijde in geding niet voldeed aan de criteria voor een situatie van ‘geen benutbare mogelijkheden’, en dat er evenmin een ernstig invaliderende psychische stoornis was. Appellante functioneerde zelfstandig in het leven van alledag. De klachten als gevolg van de fibromyalgie zijn betrokken bij de vaststelling van de beperkingen, wat blijkt uit het feit dat voor de pijn- en energetische klachten een lichte urenbeperking is vastgesteld en dat de arbeidsdeskundige vanwege appellantes klachten als gevolg van fibromyalgie, de functie van samensteller metaalwaren heeft laten vervallen. Appellante heeft in beroep noch in hoger beroep medische stukken overgelegd op grond waarvan twijfel gerechtvaardigd is over de door het Uwv vastgestelde beperkingen. De Raad ziet ook om deze reden geen aanleiding tot het benoemen van een deskundige.
4.4.
Ook het oordeel en de overwegingen van de rechtbank betreffende de arbeidskundige beoordeling van het bestreden besluit worden onderschreven. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 22 april 2016 inzichtelijk gemotiveerd dat de functies in medisch opzicht binnen de belastbaarheid van appellante vallen, zoals vastgelegd in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren en werktijden van de FML. Voor zover in de functies gereikt, gebogen gestaan en gelopen dient te worden, passen deze functies in de belastbaarheid, omdat appellante hierop niet beperkt is, gelet op de FML van 18 september 2015.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van R.P.W. Jongbloed als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2019.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) R.P.W. Jongbloed

VC