ECLI:NL:CRVB:2019:1142
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake loongerelateerde WGA-uitkering en medisch onderzoek door het Uwv
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellante, die als ouderconsulent/onderwijsassistente werkte, meldde zich ziek op 28 oktober 2013 vanwege psychische klachten en vroeg op 6 augustus 2015 een WIA-uitkering aan. Het Uwv stelde haar arbeidsongeschiktheid vast op 54,40% en kende haar een loongerelateerde WGA-uitkering toe. Appellante was het niet eens met de vastgestelde beperkingen en de geschiktheid van de geselecteerde functies, en stelde dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar fibromyalgie en andere klachten.
De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat de verzekeringsarts vooringenomen was en dat de functies niet geschikt waren voor haar belastbaarheid. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de klachten van appellante adequaat had gewogen. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen en dat de arbeidskundige beoordeling van het Uwv juist was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellante werd afgewezen.