ECLI:NL:CRVB:2019:1139
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering en medische beoordeling door Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellant, die als verwarmingsmonteur heeft gewerkt, had zich op 23 december 2013 ziek gemeld met klachten aan de rechterheup, rechterschouder en nek. Hij ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet en heeft vervolgens een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant per 21 december 2015 geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Dit besluit is in bezwaar door het Uwv gehandhaafd, wat leidde tot de rechtszaak.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat er geen aanknopingspunten waren om de medische beoordeling door het Uwv onjuist te achten. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn constante pijnklachten en dat hij niet in staat is de geselecteerde functies te verrichten. Het Uwv heeft echter bevestigd dat de medische beoordeling zorgvuldig is uitgevoerd en dat de functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank gevolgd en geconcludeerd dat er geen nieuwe medische feiten zijn die aanleiding geven om de eerdere beoordeling te herzien. De Raad heeft vastgesteld dat de medische gegevens geen steun bieden voor het standpunt van appellant dat hij verdergaand beperkt is door zijn pijnklachten. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.