ECLI:NL:CRVB:2019:1137
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellante, die als productiemedewerker werkte, had zich op 3 februari 2015 ziek gemeld met psychische en lichamelijke klachten. Na beëindiging van haar dienstverband ontving zij ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Op 31 maart 2016 oordeelde een verzekeringsarts dat appellante per 4 april 2016 weer geschikt was voor haar werk. Het Uwv beëindigde daarop haar ziekengeld. Appellante ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat haar psychische en lichamelijke beperkingen onvoldoende waren meegewogen, maar de Raad onderschreef de eerdere oordelen van de rechtbank en het Uwv. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere conclusies zou ondermijnen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat appellante met ingang van 4 april 2016 geen recht meer had op ziekengeld en dat er geen grond was voor schadevergoeding.
De uitspraak bevestigt de noodzaak van zorgvuldige medische beoordelingen in het kader van de Ziektewet en benadrukt dat de verzekeringsartsen de klachten van appellante adequaat hebben meegewogen in hun beoordeling. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellante af.