ECLI:NL:CRVB:2019:111

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 januari 2019
Publicatiedatum
15 januari 2019
Zaaknummer
16/4082 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor arbeids- en inkomensondersteuning op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1996, op 8 april 2014 een aanvraag ingediend voor arbeids- en inkomensondersteuning op basis van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten. Appellant heeft klachten als gevolg van een hersentrauma opgelopen bij een auto-ongeluk, wat heeft geleid tot problemen met zijn kortetermijngeheugen en aanhoudende nek- en hoofdpijnklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft de aanvraag op 3 juli 2014 afgewezen, omdat appellant in staat werd geacht meer dan 75% van het minimumloon te verdienen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 22 januari 2015 ongegrond verklaard door het Uwv.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft in haar uitspraak van 26 april 2016 het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling door de verzekeringsartsen. De arbeidsdeskundige had bovendien voldoende gemotiveerd waarom de functies die bij de beoordeling waren gebruikt, niet de belastbaarheid van appellant overschreden.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig en niet volledig was. Hij stelde dat familie en vrienden een achteruitgang in zijn functioneren opmerken en dat hij niet meer in staat is om de vereiste vaardigheden voor de geduide functies te vervullen. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht tot de conclusie is gekomen dat het medisch onderzoek adequaat was en dat er geen nieuwe medische gegevens zijn overgelegd die de stelling van appellant onderbouwen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

16.4082 WWAJ

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 26 april 2016, 15/1234 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 10 januari 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.M.A. Leijser, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben desgevraagd verklaard geen gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Appellant, geboren [in] 1996, heeft op 8 april 2014 een aanvraag ingediend voor arbeids- en inkomensondersteuning op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten. Hij heeft klachten als gevolg van hersentrauma opgelopen bij een
auto-ongeluk. Hij heeft problemen met zijn kortetermijngeheugen en nek- en hoofdpijnklachten. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv met het besluit van 3 juli 2014 de aanvraag afgewezen, omdat appellant meer dan 75% van het minimumloon kan verdienen. Met het besluit van 22 januari 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Zij heeft geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling van de verzekeringsartsen. De arbeidsdeskundige heeft voorts toereikend gemotiveerd waarom de functies die gebruikt zijn bij de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid de belastbaarheid van appellant niet overschrijden.
3.1.
Appellant heeft aangevoerd dat het medisch onderzoek niet op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en niet volledig is geweest. Familie en vrienden merken bij appellant een achteruitgang in zijn handelen, doen en laten. Appellant stelt dat er geen duidelijk beeld van zijn medische situatie is. Appellant kan zich verder niet vinden in de zwaarte van de aangenomen beperkingen. Hij heeft de vaardigheden die hij nodig heeft voor het vervullen van de geduide functies niet meer. Hij kan zich niet langer dan 30 minuten concentreren, daarna krijgt hij hoofdpijn.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank is terecht en op goede gronden tot het oordeel gekomen dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en volledig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsartsen. De primaire verzekeringsarts heeft appellant gezien en beide verzekeringsartsen hebben het dossier bestudeerd. De bevindingen uit de door appellant in bezwaar overgelegde rapportage arbeidsvaardighedenonderzoek (MELBA) van
10 oktober 2014 zijn in de beoordeling betrokken, evenals het door appellant in beroep overgelegde rapport van GZ-psycholoog Ringrose van 9 december 2014. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling dat hij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Dat appellant zijn klachten anders ervaart en dat familie en vrienden ook vinden dat zijn beperkingen zijn onderschat, leidt niet tot een ander oordeel, omdat het in deze beoordeling gaat om beperkingen als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek.
4.2.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel over de medische geschiktheid van appellant voor de geselecteerde functies.
4.3.
Uit wat is overwogen in 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2019.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) P. Boer
md