ECLI:NL:CRVB:2019:1073
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van het dienstverband en de geschiktheid van de verzekerde voor arbeid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het ziekengeld van appellante, die zich ziek had gemeld met psychische klachten. Appellante, die als zorgverlener werkte, had zich op 30 oktober 2014 ziek gemeld en haar dienstverband was op 16 januari 2016 beëindigd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellante vanaf 4 april 2016 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Dit besluit was gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
De rechtbank Noord-Nederland had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. Appellante voerde in hoger beroep aan dat haar beperkingen door de gediagnosticeerde autisme spectrum stoornis (ASS) en attention deficit disorder (ADD) ernstiger waren dan door het Uwv was vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had echter overtuigend gemotiveerd dat appellante niet zodanig beperkt was dat zij geen arbeidsmogelijkheden had. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was verricht en dat de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep juist waren.
De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de geschiktheid van de geselecteerde functies voor appellante en dat het hoger beroep niet slaagde. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en het Uwv.