In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die zich op 24 maart 2016 ziek meldde vanwege rugklachten, had eerder een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv had op 2 september 2016 vastgesteld dat appellant per 12 september 2016 geen recht meer had op ziekengeld op grond van de Ziektewet. De rechtbank had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep volgde deze overweging niet. De Raad oordeelde dat er voldoende informatie in het dossier aanwezig was die de langdurige klachten van appellant onderbouwde, en dat de medische beoordeling van het Uwv niet zorgvuldig was geweest. De Raad gaf appellant het voordeel van de twijfel en concludeerde dat hij per 12 september 2016 recht had op een ZW-uitkering. De uitspraak leidde tot de vernietiging van het eerdere besluit van het Uwv en de veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant, die in totaal € 3.072,- bedroegen.