ECLI:NL:CRVB:2019:1071

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 maart 2019
Publicatiedatum
28 maart 2019
Zaaknummer
17/4087 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning loongerelateerde WGA-uitkering en afwijzing verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die als schipper werkte, had zich op 3 januari 2014 ziek gemeld vanwege diverse gezondheidsklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, maar de mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 69,07%. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat er verdergaande beperkingen in zijn Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgenomen moesten worden.

De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om aan de vastgestelde beperkingen te twijfelen. Appellant had in hoger beroep herhaald dat zijn klachten, waaronder hoofdpijn, duizeligheid en andere gezondheidsproblemen, niet voldoende waren meegenomen in de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. De Raad concludeerde dat de in beroep ingediende medische informatie geen aanwijzingen bood voor meer beperkingen dan eerder vastgesteld.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak en wees het verzoek van appellant om schadevergoeding af, omdat er geen sprake was van een onrechtmatig besluit. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de noodzaak voor appellanten om voldoende bewijs te leveren voor hun claims.

Uitspraak

17.4087 WIA

Datum uitspraak: 28 maart 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 april 2017, 16/4782 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K.J.M. Sapuletej-Kuijpers hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Sapuletej-Kuijpers. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als schipper voor 52,85 uur per week. Hij heeft zich op 3 januari 2014 ziek gemeld wegens duizeligheid, hoofdpijn en visusklachten. Het Uwv heeft, na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, bij besluit van 16 december 2015 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 15 januari 2016 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 73,60%.
1.2
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 16 december 2015 is bij besluit van 14 juni 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 69,07%. Daaraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 mei 2016 en 3 juni 2016 en een rapport van 8 juni 2016 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de zorgvuldigheid van het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In hetgeen appellant in beroep, onder verwijzing naar informatie van zijn huisarts R. van Venrooij van 16 september 2016 en de bedrijfsarts H.F. Jawed van 26 oktober 2016, heeft aangevoerd, heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gezien voor twijfel aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de rechtbank afdoende gemotiveerd waarom er ten aanzien van de datum in geding geen urenbeperking aangenomen dient te worden. Uitgaande van de juistheid van de door het Uwv aangenomen beperkingen heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor het oordeel dat appellant de werkzaamheden, behorende bij de aan hem voorgehouden functies, niet zou kunnen verrichten.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat er verdergaande beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 31 mei 2016 moeten worden opgenomen. Door een parasitaire infectie van de hersenen heeft hij diverse zware medicatie moeten gebruiken. Ook is er een drain geplaatst in zijn hoofd die niet kan worden verwijderd omdat dit te risicovol is. Appellant heeft hierdoor te maken met klachten van hoofdpijn, nekpijn, rugpijn, duizeligheid, slechte visie, vergeetachtigheid, constante ruis, te weinig nachtrust, jicht en astma. Appellant is van mening dat, door de combinatie van deze klachten en de energetische beperkingen die daaruit voortvloeien, er aanleiding is voor een urenbeperking. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant verwezen naar de in beroep ingezonden medische informatie van zijn huisarts en de bedrijfsarts. In hoger beroep heeft appellant medische informatie ingebracht van internist-nefroloog dr. T.E.M.S. de Vries-Sluijs van 17 juni 2015, KNO-arts drs. N. Grotenhuis van 9 augustus 2016 en neurochirurg I.K. Haitsma van 19 augustus 2016.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 oktober 2017 en 7 februari 2019, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het toepasselijke wettelijke kader wordt verwezen naar rechtsoverweging 4 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
In geschil is of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 15 januari 2016 heeft vastgesteld op 69,07%. Daarbij spitst het geschil zich toe op de vraag of er aanleiding bestaat voor het aannemen van verdergaande beperkingen dan opgenomen in de FML.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is grotendeels een herhaling van de gronden die hij al in beroep naar voren heeft gebracht. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij vastgesteld dat appellant een parasitaire infectie van het zenuwstelsel heeft doorgemaakt, waarbij de hersenen en het ruggenmerg ontstoken zijn geraakt door een infectie met een parasiet. Appellant is hiervoor behandeld middels medicatie en er is een drain geplaatst om het overmatige hersenvocht af te voeren. Op grond van de vastgestelde aandoeningen van appellant, de doorgemaakte neurologische klachten, de longklachten en de klachten van het bewegingsapparaat is een FML opgesteld. Hierin is rekening gehouden met de psychische en cognitieve klachten, de psychische kwetsbaarheid en stress-gevoeligheid, de longklachten, de klachten van het bewegingsapparaat en de fysieke vermoeibaarheid. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat de in beroep ingediende informatie van de behandelend sector geen aanwijzingen biedt voor meer beperkingen op de datum in geding dan aangenomen in de FML.
4.4.
Wat appellant in hoger beroep heeft gesteld over de door hem ondervonden slaapstoornissen, concentratieproblemen, tinnitus en dubbelzien, biedt geen aanknopingspunten voor een ander oordeel dan wat is overwogen in de aangevallen uitspraak. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 17 mei 2016 inzichtelijk uiteengezet waarom aanknopingspunten ontbreken om een urenbeperking aan te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 22 februari 2017, 17 oktober 2017 en 7 februari 2019 toegelicht dat bij de beoordeling voldoende rekening is gehouden met de klachten die door de internist-infectioloog in de brief van 17 juni 2015 “restafwijkingen” worden genoemd. Er zijn geen medisch objectiveerbare gegevens over (ernstige) visus- en gehoorklachten op de datum in geding, waarvoor beperkingen zouden moeten worden toegekend. Appellant heeft deze klachten niet eerder dan op 30 juli 2016 bij zijn behandelaars gemeld. Appellant heeft in hoger beroep geen medische stukken ingezonden op grond waarvan getwijfeld kan worden aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen. Weliswaar wordt in de brief van neurochirurg Haitsma van 19 augustus 2016 opgemerkt dat appellant klachten heeft van duizeligheid, slechter zien, nervositeit, hoofdpijn en geluiden horen, maar de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze klachten reeds betrokken bij zijn beoordeling in bezwaar.
4.5.
Het oordeel van de rechtbank dat appellant, uitgaande van de belastbaarheid zoals die is vastgesteld in de FML van 31 mei 2016, in medisch opzicht geschikt moet worden geacht voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies, wordt eveneens onderschreven.
4.6.
Gelet op wat onder 4.2 tot en met 4.5 is overwogen, dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
4.7.
Omdat er geen sprake is van een onrechtmatig besluit is er geen grond voor veroordeling van het Uwv tot vergoeden van schade.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2019.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) D.S. Barthel

VC