ECLI:NL:CRVB:2019:107
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een appellant met psychische klachten en de heropening van de WAO-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die eerder een WAO-uitkering ontving, had zijn uitkering aangevraagd na een toename van psychische klachten. De Raad beoordeelde of het Uwv de heropening van de WAO-uitkering terecht had vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. De appellant had eerder gewerkt als magazijnmedewerker en taxichauffeur, maar was sinds 2001 arbeidsongeschikt door psychische klachten. Het Uwv had zijn uitkering in 2011 ingetrokken, maar heropende deze in 2015 na een verzoek van de appellant. De rechtbank had het bezwaar van de appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.
De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch oordeel van het Uwv voldoende zorgvuldig was. De appellant had geen nieuwe objectieve medische gegevens ingebracht die de stelling dat zijn beperkingen waren onderschat konden onderbouwen. De Raad bevestigde dat de verzekeringsartsen van het Uwv adequaat hadden gehandeld en dat de door hen vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) voldoende rekening hielden met de psychische klachten van de appellant. De Raad concludeerde dat de geduide functies voor de appellant geschikt waren en dat er geen reden was om de eerdere uitspraak van de rechtbank te herzien. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en wees de proceskosten af.