ECLI:NL:CRVB:2019:1068
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van WGA-vervolguitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die zich ziek had gemeld wegens armklachten, ontving een WGA-vervolguitkering op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Na een melding van verslechtering van haar gezondheid, heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 39,99%, wat geen wijziging in de uitkering met zich meebracht. Appellante was het hier niet mee eens en heeft bezwaar aangetekend, wat leidde tot een herziening van de mate van arbeidsongeschiktheid door het Uwv, die deze vaststelde op 40,39% en 40,07% op respectievelijk 1 november 2014 en 28 januari 2016.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat onvoldoende rekening was gehouden met haar concentratieproblemen en psychische klachten. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid niet is toegenomen en dat de medische gegevens voldoende waren om de beperkingen vast te stellen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen grond was voor veroordeling van het Uwv tot schadevergoeding of voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling bij het vaststellen van arbeidsongeschiktheid en de rol van de verzekeringsarts in dit proces.