ECLI:NL:CRVB:2019:106
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een appellante in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellante, die als incassomedewerkster werkte, had zich op 7 december 2010 ziek gemeld met klachten aan haar linkerpols. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had haar in 2012 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering, maar na een verslechtering van haar gezondheid in 2014, concludeerde het Uwv in 2015 dat zij per 20 juli 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank had het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten, wat inhoudt dat de beëindiging van de WIA-uitkering correct was.
In hoger beroep herhaalde appellante haar eerdere gronden, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank de gronden afdoende had besproken en gemotiveerd. De Raad concludeerde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische informatie was overgelegd die de stelling van appellante dat haar beperkingen waren onderschat, kon onderbouwen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante in staat was de geselecteerde functies te verrichten, ondanks haar klachten. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de noodzaak voor appellanten om nieuwe, objectieve medische gegevens te overleggen als zij hun standpunt willen onderbouwen.