ECLI:NL:CRVB:2019:1055

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 maart 2019
Publicatiedatum
28 maart 2019
Zaaknummer
16/7158 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening WGA-loonaanvullingsuitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak gaat het om de herziening van een WGA-loonaanvullingsuitkering van appellante, die zich op 4 februari 2011 ziek meldde wegens psychische klachten. Appellante had recht op een loongerelateerde WIA-uitkering vanaf 1 februari 2013, welke per 1 oktober 2013 werd omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Op verzoek van de ex-werkgever van appellante vond er op 18 augustus 2015 een herbeoordeling plaats, waarna het Uwv op 5 november 2015 oordeelde dat appellante voor 55,05% arbeidsongeschikt was, zonder wijziging van de hoogte van de uitkering.

Appellante ging in beroep tegen het besluit van het Uwv, dat haar bezwaar ongegrond verklaarde op 13 april 2016. De rechtbank Midden-Nederland oordeelde op 10 oktober 2016 dat het Uwv zorgvuldig onderzoek had verricht en geen aanleiding zag voor een psychiatrisch onderzoek. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand was gekomen en dat de verzekeringsartsen niet in staat waren haar complexe psychiatrische aandoeningen te beoordelen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat er geen nieuwe medische informatie was ingediend die aanleiding gaf om aan de eerdere beoordelingen te twijfelen. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat appellante, op basis van de Functionele Mogelijkhedenlijst, medisch geschikt was voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

16/7158 WIA
Datum uitspraak: 28 maart 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
10 oktober 2016, 16/2524 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.P. van Stralen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2019. Namens appellante is
mr. Van Stralen verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J. van Steenwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als account officer voor 32 uur per week. Zij heeft zich op 4 februari 2011 ziek gemeld wegens psychische klachten. Naar aanleiding van de aanvraag van appellante om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen heeft het Uwv vastgesteld dat appellante vanaf 1 februari 2013 recht heeft op een loongerelateerde WIA-uitkering. Deze uitkering is per 1 oktober 2013 omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering, op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
1.2.
Op 18 augustus 2015 heeft de ex-werkgever van appellante verzocht om een herbeoordeling. In verband met dit verzoek heeft verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 5 november 2015 appellante voor 55,05% arbeidsongeschikt geacht. De hoogte van de uitkering is niet gewijzigd.
1.3.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 13 april 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd een rapport van
21 maart 2016 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van 11 april 2016 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de door de verzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) een urenbeperking opgenomen tot 6 uur per dag. Op basis van deze gewijzigde FML van
21 maart 2016 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) geraadpleegd en een viertal functies gevonden, die gelijksoortig zijn aan de oorspronkelijke door de arbeidsdeskundige aan de schatting ten grondslag gelegde functies.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig onderzoek verricht. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv terecht geen aanleiding heeft gezien om bij appellante een psychiatrisch onderzoek te laten verrichten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Daartoe is overwogen dat appellante haar beroep niet heeft onderbouwd met nieuwe medische informatie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat er in het medisch toestandsbeeld van appellante vanaf 2010 geen wezenlijke verandering is opgetreden en dat dit ook niet uit de journaalregels van haar huisarts blijkt.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, een feitelijke grondslag mist en daardoor niet in stand kan blijven. Zij is van mening dat zij in het geheel niet in staat is om arbeid te verrichten. Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzekeringsartsen niet zijn toegerust om haar ingewikkelde psychiatrische aandoeningen te kunnen beoordelen. Om deze reden had het op de weg van het Uwv gelegen om nader onderzoek door een psychiater te laten verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor de relevante wet- en regelgeving wordt verwezen naar onderdeel 4 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Appellante heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden aangevoerd als in beroep. De rechtbank heeft deze gronden afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Het oordeel van de rechtbank, ten aanzien van de medische grondslag van het bestreden besluit en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen, wordt geheel onderschreven.
4.3.
In hoger beroep heeft appellante, net als in beroep, geen medische stukken in het geding gebracht die aanleiding geven te twijfelen aan het oordeel van de rechtbank.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank dat appellante, uitgaande van de belastbaarheid zoals die is vastgesteld in de FML van 21 maart 2016, in medisch opzicht geschikt moet worden geacht voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies wordt eveneens onderschreven.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2019.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) D.S. Barthel

IJ