ECLI:NL:CRVB:2019:1055
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening WGA-loonaanvullingsuitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie
In deze zaak gaat het om de herziening van een WGA-loonaanvullingsuitkering van appellante, die zich op 4 februari 2011 ziek meldde wegens psychische klachten. Appellante had recht op een loongerelateerde WIA-uitkering vanaf 1 februari 2013, welke per 1 oktober 2013 werd omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Op verzoek van de ex-werkgever van appellante vond er op 18 augustus 2015 een herbeoordeling plaats, waarna het Uwv op 5 november 2015 oordeelde dat appellante voor 55,05% arbeidsongeschikt was, zonder wijziging van de hoogte van de uitkering.
Appellante ging in beroep tegen het besluit van het Uwv, dat haar bezwaar ongegrond verklaarde op 13 april 2016. De rechtbank Midden-Nederland oordeelde op 10 oktober 2016 dat het Uwv zorgvuldig onderzoek had verricht en geen aanleiding zag voor een psychiatrisch onderzoek. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand was gekomen en dat de verzekeringsartsen niet in staat waren haar complexe psychiatrische aandoeningen te beoordelen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat er geen nieuwe medische informatie was ingediend die aanleiding gaf om aan de eerdere beoordelingen te twijfelen. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat appellante, op basis van de Functionele Mogelijkhedenlijst, medisch geschikt was voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.