ECLI:NL:CRVB:2019:1048

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 maart 2019
Publicatiedatum
28 maart 2019
Zaaknummer
17/1598 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering wegens niet verschijnen op oproepen en verblijf in het buitenland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die zich op 4 augustus 2014 ziek had gemeld vanuit een werkloosheidssituatie, ontving vanaf 1 september 2014 een Ziektewet (ZW) uitkering. In april 2015 meldde zij aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zij op vakantie zou gaan van 23 april tot en met 3 mei 2015. Tijdens haar verblijf in het buitenland heeft zij echter niet gereageerd op oproepen voor spreekuren van de verzekeringsarts, wat leidde tot de beëindiging van haar ZW-uitkering op 30 juni 2015. Het bezwaar hiertegen werd ongegrond verklaard door het Uwv en de rechtbank bevestigde deze beslissing.

In hoger beroep voerde appellante aan dat het onderzoek door de verzekeringsarts niet noodzakelijk was, omdat zij al een ZW-uitkering had en dat zij door ziekte en de onveilige situatie in Afghanistan niet in staat was om terug te keren naar Nederland. De Raad oordeelde echter dat appellante niet had aangetoond dat zij niet in staat was om op de spreekuren te verschijnen en dat het Uwv op goede gronden de uitkering had ingetrokken. De Raad bevestigde dat appellante zelf verantwoordelijk was voor het doorgeven van haar verblijfadres en dat zij niet tijdig op de hoogte was van de oproepen.

De Raad concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van de intrekking van de ZW-uitkering af te zien en dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

17.1598 ZW

Datum uitspraak: 28 maart 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
9 januari 2017, 16/1107 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G.H. Amstelveen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Amstelveen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft zich op 4 augustus 2014, vanuit een werkloosheidssituatie, ziek gemeld. Per 1 september 2014 ontving zij een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
Op 21 april 2015 heeft appellante telefonisch aan het Uwv doorgegeven dat zij van
23 april 2015 tot en met 3 mei 2015 op vakantie gaat. Op 1 mei 2015 heeft appellante vanuit het buitenland telefonisch contact gehad met het Klant Contact Centrum (KCC) van het Uwv en gevraagd wat zij moet doen in het geval zij tijdens een vakantie in het buitenland ziek wordt. Deze vraag is beantwoord. Appellante is bij brief van 21 mei 2015 opgeroepen om op 1 juni 2015 op het spreekuur van een verzekeringsarts te komen. Appellante is niet verschenen. Vervolgens is zij bij brief van 10 juni 2015 opgeroepen om op het spreekuur op 19 juni 2015 te komen. Appellante heeft op 18 en 19 juni 2015 een e-mail bericht gestuurd naar het Werkbedrijf van het Uwv met de mededeling dat zij de afspraak wil afzeggen. Het Werkbedrijf heeft geantwoord dat appellante geen afspraak heeft met het Werkbedrijf en heeft het telefoonnummer doorgegeven dat appellante kan gebruiken om de afspraak met de verzekeringsarts af te zeggen. Appellante heeft niet gebeld en is niet op het spreekuur gekomen. Vervolgens heeft appellante op 24 juni 2015 via het KCC van het Uwv telefonisch laten weten dat zij in het buitenland verblijft en wegens ziekte niet terug kan reizen. Bij besluit van 30 juni 2015 heeft het Uwv de ZW-uitkering beëindigd. Het bezwaar is bij besluit van 18 januari 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat er geen sprake is van een deugdelijke grond voor het niet verlenen van medewerking aan het door het Uwv noodzakelijk geachte onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat niet gebleken is dat er medische omstandigheden zijn op grond waarvan appellante door ziekte niet tijdig terug kon reizen naar Nederland om op het spreekuur van 1 juni 2015 of 19 juni 2015 te verschijnen. Dat appellante, zoals zij heeft gesteld, naar aanleiding van het telefoongesprek met het KCC op 1 mei 2015 een verklaring van een Afghaanse arts heeft toegezonden, is niet gebleken. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij door ziekte of in verband met de onveilige situatie in Afghanistan niet in staat was te reizen. De rechtbank heeft voorts overwogen dat uit de ingebrachte stukken blijkt dat appellante op 30 oktober 2015 in Dubai was en dat zij daar vijftien tabletten Remeron, een antidepressivum, heeft gekregen. Dit geeft geen aanleiding om te veronderstellen dat er rond 1 juni 2015 behandeling of medicatiegebruik plaatsvond. Het Uwv heeft terecht het standpunt ingenomen dat niet kan worden vastgesteld of appellante arbeidsongeschikt was, omdat appellante niet heeft voldaan aan haar verplichting om mee te werken aan een noodzakelijk onderzoek. Van dringende reden om af te zien van intrekking van de ZW-uitkering, is niet gebleken.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het onderzoek door de verzekeringsarts niet noodzakelijk was. Appellante had al een ZW-uitkering. De ZW-uitkering is toegekend vanwege psychische klachten. De klachten waren al beoordeeld en als de verzekeringsarts meer informatie had gewenst, had hij die bij de behandelend psycholoog/psychiater kunnen opvragen. Appellante kon in verband met ziekte en de onveiligheid in Afghanistan niet terug komen naar Nederland. Appellante heeft een brief van de behandelend specialist, gedateerd
4 augustus 2015, overgelegd waaruit blijkt dat zij ziek was en dat zij op 27 april 2015 een medische kliniek heeft bezocht. Zij had hoofdpijn en lichaamspijnen en zij had een salmonella-infectie opgelopen. Appellante is drie maanden behandeld voor deze klachten en heeft medicatie gekregen. Er was dus sprake van een deugdelijke grond waardoor ze niet kon verschijnen op de spreekuren van de verzekeringsarts. Het Uwv heeft de oproepen verstuurd naar het woonadres van appellante, terwijl bekend was dat appellante in het buitenland verbleef, waardoor zij de oproepen niet tijdig heeft ontvangen. Appellante heeft de afspraak van 19 juni 2015 afgezegd. Dit blijkt uit de berichten van 18 en 19 juni 2015. Ten aanzien van de oproep om op 1 juni 2015 te verschijnen stelt appellante zich op het standpunt dat zij zich op 1 mei 2015 ziek heeft gemeld vanuit het buitenland. Zij heeft hierover contact gehad met een medewerker van het Uwv. Het Uwv had haar kunnen oproepen voor het spreekuur van een arts in het land waar zij toen verbleef. Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat zij door haar klachten niet in staat was naar Nederland te reizen, omdat de vlucht acht uur en 30 minuten duurt.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde.
Artikel 28, eerste lid, van de ZW bepaalt dat de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte verplicht is, zo dikwijls dit nodig wordt geoordeeld, zich te onderwerpen aan een geneeskundig onderzoek door een door verweerder aangewezen arts, zich op last van de arts tot het ondergaan van zodanig onderzoek te laten opnemen in de hem aangewezen inrichting, en in het algemeen de voorschriften van de arts die ertoe strekken om een geneeskundig onderzoek mogelijk te maken, op te volgen.
Op grond van artikel 45, eerste lid, aanhef en onder c, van de ZW weigert verweerder het ziekengeld geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend, indien de verzekerde zonder deugdelijke grond nalaat gevolg te geven aan een verzoek, ingevolge deze wet gedaan door verweerder om te verschijnen of indien het geneeskundig onderzoek door een door verweerder aangewezen deskundige door toedoen van de verzekerde niet kan plaatshebben. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat een maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de verzekerde de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder c, van de ZW herziet verweerder, onverminderd het elders in deze wet bepaalde ter zake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van ziekengeld en ter zake van weigering van ziekengeld, een dergelijk besluit of trekt hij dat in indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 45 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op ziekengeld bestaat. Op grond van het tweede lid van dat artikel kan verweerder geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking afzien indien daarvoor dringende redenen zijn.
4.2.
Appellante is opgeroepen voor de spreekuren van 1 juni 2015 en 19 juni 2015. Op
1 mei 2015 heeft appellante vanuit het buitenland gebeld met het Uwv met de vraag wat zij moet doen als zij ziek wordt in het buitenland. Zij heeft hiervoor een nummer gebruikt dat op de website van het Uwv staat en dat gebruikt kan worden vanuit het buitenland. Appellante had dit nummer ook moeten gebruiken om zich af te melden voor het spreekuur. Dit nummer was bij appellante bekend. Appellante heeft op 18 en 19 juni 2015 een e-mail gestuurd naar de adviseur werk van het Werkbedrijf van het Uwv. Het Werkbedrijf is niet de juiste afdeling om de afspraak met de verzekeringsarts af te zeggen. De adviseur van het Werkbedrijf heeft geantwoord dat appellante het Uwv vanuit het buitenland telefonisch kan bereiken en heeft het nummer vermeld dat al bij appellante bekend was. Nu appellante heeft verzuimd telefonisch contact op te nemen met het Uwv om de afspraak af te zeggen, heeft het Uwv op goede gronden de uitkering op grond van de ZW ingetrokken.
4.3.
De grond van appellante dat een onderzoek door een verzekeringsarts niet nodig is, faalt. Een verzekeringsarts kan zo dikwijls als nodig is iemand oproepen voor een onderzoek. Het is niet aan appellante om te oordelen of dit nodig is.
4.4.
De oproepen voor de spreekuren zijn verzonden naar het adres van appellante dat was geregistreerd in de Basisregistratie personen. Een ander adres van appellante was bij het Uwv niet bekend. Appellante heeft geen verblijf- of correspondentieadres doorgegeven. Onder deze omstandigheden komt het voor voor haar rekening en risico dat zij niet tijdig op de hoogte is geraakt van de oproepen. Zij had ofwel een verblijf- of correspondentieadres adres aan het Uwv moeten doorgeven ofwel moeten zorgen dat iemand anders de op haar woonadres binnenkomende post voor haar bijhield en haar tijdig op de hoogte stelde van de inhoud daarvan.
4.5.
Met de rechtbank oordeelt de Raad dat hetgeen appellante heeft aangevoerd geen geldige reden is voor het niet verschijnen bij het onderzoek door de verzekeringsarts. Ook heeft appellante niet aangetoond dat zij niet in staat was naar Nederland te reizen. Wat de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierover heeft gesteld in zijn rapporten van
15 januari 2016 en 8 februari 2019 wordt onderschreven. Een dringende reden om van intrekking van de ZW-uitkering af te zien, is niet gesteld of gebleken.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris als voorzitter in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2019.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) W.M. Swinkels

VC