ECLI:NL:CRVB:2019:1044
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld en geschiktheid voor maatgevende arbeid onder de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de afwijzing van een ziekengelduitkering aan appellant, die zich op 16 februari 2011 ziek meldde. Appellant was werkzaam als agrarisch medewerker en ontving na zijn ziekmelding een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant per 12 februari 2014 geen recht meer had op een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard.
In 2016 heeft appellant opnieuw een ziekmelding gedaan, waarna het Uwv concludeerde dat hij per 13 januari 2016 geschikt was voor de maatgevende arbeid, met name de functie van productiemedewerker industrie. Het bezwaar van appellant tegen deze beslissing werd eveneens ongegrond verklaard. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om aan de medische beoordeling te twijfelen.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn bezwaren, waaronder het ontbreken van actuele informatie van de behandelend sector en de onvoldoende weging van zijn klachten. De Raad oordeelde echter dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de verzekeringsartsen alle relevante informatie hadden betrokken. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant op de datum in geding in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. Het verzoek om een onafhankelijke deskundige te benoemen werd afgewezen, omdat er geen twijfel bestond over de medische beoordeling.