ECLI:NL:CRVB:2019:1035
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en verzoek om schadevergoeding
Op 28 maart 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de weigering van een WIA-uitkering. Appellante, die sinds 13 juli 2010 als administratief medewerker werkzaam was, meldde zich op 12 december 2014 ziek. In 2016 verzocht zij het Uwv om een WIA-uitkering, maar dit verzoek werd afgewezen omdat zij per 9 december 2016 minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde het besluit. De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarop zij in hoger beroep ging.
In hoger beroep voerde appellante aan dat er aanleiding was voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige, omdat zij in bewijsnood verkeerde en niet in staat was om zelf een deskundige te bekostigen. Het Uwv betwistte dit en stelde dat appellante voldoende gelegenheid had gehad om medische stukken over te leggen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv de beperkingen van appellante correct had vastgesteld en dat er geen reden was om een deskundige in te schakelen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat de besluitvorming op een juiste medische grondslag berustte.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de besluitvorming door het Uwv en de rol van de rechtbank in het waarborgen van de rechten van appellanten in het kader van sociale zekerheidsrecht.