ECLI:NL:CRVB:2019:1032

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 februari 2019
Publicatiedatum
28 maart 2019
Zaaknummer
18/4246 ZW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de afwijzing van het verzoek om terug te komen van een eerder besluit inzake de Ziektewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant had het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) verzocht om terug te komen van een besluit van 5 augustus 2014, dat een hersteldverklaring met ingang van 6 augustus 2014 op grond van de Ziektewet inhield. Het Uwv had dit verzoek op 29 juni 2017 afgewezen, en het bezwaar tegen deze afwijzing werd bij besluit van 19 december 2017 ongegrond verklaard. De rechtbank had het beroep tegen dit bestreden besluit gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit bleven in stand.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, voor zover deze was aangevochten. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht geen nieuwe feiten of omstandigheden had gezien die aanleiding gaven om van het eerdere besluit terug te komen. De medische gegevens die door de appellant waren overgelegd, waaronder brieven van een neuroloog, gaven geen aanleiding om te concluderen dat er nieuwe feiten waren die de beoordeling van de HNP (herniated nucleus pulposus) in 2014 in twijfel trokken. De Raad benadrukte dat de beoordeling van de HNP zoals die in 2014 was gedaan, niet ter discussie stond, en dat de appellant niet kon aantonen dat er nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening van het besluit rechtvaardigden.

De uitspraak werd gedaan in het openbaar en de betrokken partijen waren aanwezig, waaronder de appellant en zijn gemachtigde, evenals de gemachtigde van het Uwv. De griffier van de zitting was J.R. Trox, en de uitspraak werd gedaan door de enkelvoudige kamer onder leiding van B.J. van de Griend.

Uitspraak

18.4246 ZW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 juli 2018, 18/564 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 27 februari 2019
Zitting heeft: mr. B.J. van de Griend
Griffier: J.R. Trox
Ter zitting zijn verschenen: [appellant] (appellant), mr. H.H. Veurtjes (gemachtigde van appellant) en drs. J.C. van Beek (gemachtigde van het Uwv)

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Appellant heeft het Uwv verzocht om terug te komen van zijn besluit van 5 augustus 2014, inhoudende een hersteldverklaring met ingang van 6 augustus 2014 op grond van de Ziektewet. Het Uwv heeft dit verzoek op 29 juni 2017 afgewezen. Bij besluit van
19 december 2017 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven.
In de gegevens die zijn overgelegd heeft het Uwv terecht geen nieuwe feiten of omstandigheden gezien zoals bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht. In de brieven van de neuroloog van 1 december 2016 en van 13 december 2016 staat dat de HNP in 2014 niet al te ernstig was. Vermeld is dat in 2016 sprake is van een duidelijke verergering van de HNP, die duidelijk in omvang is toegenomen in vergelijking met de foto van twee jaar daarvoor op 10 april 2014.
Daarmee is geen sprake van nieuwe feiten of omstandigheden ten aanzien van de datum in geding 6 augustus 2014. De HNP zoals die zich destijds voordeed, is meegenomen in de beoordeling door het Uwv. Of dat op een juiste wijze is gebeurd ligt nu op zichzelf beschouwd niet ter beoordeling voor. Het gaat nu alleen om de vraag of van nieuwe feiten of omstandigheden sprake is, welke vraag zoals gezegd ontkennend wordt beantwoord.
Dat de neuroloog in de brief van 1 december 2016 spreekt van een “miskende HNP” maakt dat laatste niet anders. Wat er ook van die woorden zij, gelet op wat overigens in de brieven van de neuroloog staat vermeld, rechtvaardigen zij in ieder geval niet de conclusie dat de neuroloog op enigerlei wijze terugkomt van of afstand doet van de wijze waarop de HNP in 2014 is beoordeeld.
De stukken van Aob Compaz dateren eveneens van ruim na de datum in geding 6 augustus 2014.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
J.R. Trox B.J. van de Griend
IvR