ECLI:NL:CRVB:2019:1032
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van de afwijzing van het verzoek om terug te komen van een eerder besluit inzake de Ziektewet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant had het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) verzocht om terug te komen van een besluit van 5 augustus 2014, dat een hersteldverklaring met ingang van 6 augustus 2014 op grond van de Ziektewet inhield. Het Uwv had dit verzoek op 29 juni 2017 afgewezen, en het bezwaar tegen deze afwijzing werd bij besluit van 19 december 2017 ongegrond verklaard. De rechtbank had het beroep tegen dit bestreden besluit gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit bleven in stand.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, voor zover deze was aangevochten. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht geen nieuwe feiten of omstandigheden had gezien die aanleiding gaven om van het eerdere besluit terug te komen. De medische gegevens die door de appellant waren overgelegd, waaronder brieven van een neuroloog, gaven geen aanleiding om te concluderen dat er nieuwe feiten waren die de beoordeling van de HNP (herniated nucleus pulposus) in 2014 in twijfel trokken. De Raad benadrukte dat de beoordeling van de HNP zoals die in 2014 was gedaan, niet ter discussie stond, en dat de appellant niet kon aantonen dat er nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening van het besluit rechtvaardigden.
De uitspraak werd gedaan in het openbaar en de betrokken partijen waren aanwezig, waaronder de appellant en zijn gemachtigde, evenals de gemachtigde van het Uwv. De griffier van de zitting was J.R. Trox, en de uitspraak werd gedaan door de enkelvoudige kamer onder leiding van B.J. van de Griend.