ECLI:NL:CRVB:2019:1029
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WGA-uitkering en geschiktheid van functies in het kader van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die als liftmonteur heeft gewerkt, was in maart 2009 arbeidsongeschikt geraakt en had in 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Het Uwv had echter in 2015 vastgesteld dat appellant per 3 oktober 2015 geen recht meer had op deze uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit werd in bezwaar door het Uwv bevestigd, wat leidde tot de rechtszaak.
De rechtbank had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om het medisch oordeel van de verzekeringsarts te betwisten. Appellant voerde in hoger beroep aan dat hij volledig arbeidsongeschikt was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn klachten. Het Uwv pleitte voor bevestiging van de eerdere uitspraak.
De Centrale Raad van Beroep heeft de gronden van het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat deze in wezen een herhaling waren van de eerder aangevoerde argumenten. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat er geen nieuwe medische gegevens waren ingediend die de eerdere conclusies konden ondermijnen. De Raad bevestigde dat de FML van 25 november 2015 correct was en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.