ECLI:NL:CRVB:2019:1025
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die haar beroep tegen het besluit van het Uwv om haar WIA-uitkering te beëindigen ongegrond heeft verklaard. Appellante was werkzaam als administratief medewerker en heeft zich op 25 januari 2010 ziek gemeld vanwege psychische klachten. Het Uwv heeft haar vanaf 23 januari 2012 een WIA-uitkering toegekend, maar heeft na medisch en arbeidskundig onderzoek op 21 juli 2015 vastgesteld dat zij vanaf 22 september 2015 geen recht meer had op deze uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.
De rechtbank heeft in haar uitspraak overwogen dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen appellante op het spreekuur hebben gehoord en onderzocht. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 februari 2016, waarin rekening is gehouden met zowel de psychische als fysieke beperkingen van appellante. In hoger beroep heeft appellante herhaald dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met haar beperkingen, waaronder klachten van de rechtervoet en psychische klachten zoals angststoornissen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv toereikend was. De Raad heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is om appellante meer beperkingen toe te kennen dan reeds in de FML zijn opgenomen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.