ECLI:NL:CRVB:2019:1023

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 maart 2019
Publicatiedatum
27 maart 2019
Zaaknummer
16/74 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over intrekking WIA-uitkering en medische beoordeling door het Uwv

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 27 maart 2019, wordt de intrekking van de WIA-uitkering van appellante besproken. Appellante, die sinds 1 juni 2005 ziek is, ontvangt sinds 30 mei 2007 een WIA-uitkering. Het Uwv heeft in een herbeoordeling vastgesteld dat appellante met ingang van 12 januari 2015 geen recht meer heeft op deze uitkering, omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% zou zijn. Appellante is het hier niet mee eens en stelt dat haar beperkingen door het Uwv zijn onderschat. De Raad heeft een deskundige, neuroloog dr. J.W. Stenvers, benoemd om de medische situatie van appellante te onderzoeken. De deskundige concludeert dat appellante ernstige beperkingen heeft die niet in de eerdere beoordeling zijn meegenomen. De Raad oordeelt dat het Uwv de medische beperkingen van appellante heeft onderschat, wat leidt tot een onjuiste basis voor de arbeidsmogelijkheden van appellante. De Raad draagt het Uwv op om het besluit te herstellen binnen zes weken na verzending van deze uitspraak.

Uitspraak

16.74 WIA-T

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
1 december 2015, 15/2704 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 27 maart 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S. van Andel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft medische stukken aan de Raad gezonden. Namens het Uwv heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep hierop op 9 september 2016 en 24 oktober 2016 gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Andel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad het onderzoek heeft heropend.
De Raad heeft dr. J.W. Stenvers, neuroloog, als deskundige benoemd voor het instellen van een onderzoek. De deskundige heeft op 24 december 2018 een schriftelijk verslag van zijn onderzoek aan de Raad uitgebracht.
Vervolgens hebben partijen op het deskundigenrapport gereageerd.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als vulploegmedewerker bij een supermarkt voor 32 uur per week. Zij heeft zich op 1 juni 2005 ziek gemeld wegens lichamelijke en psychische klachten. Vanaf 30 mei 2007 ontvangt appellante een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
1.2.
In verband met een herbeoordeling is appellante op 17 oktober 2014 door een verzekeringsarts van het Uwv gezien op het spreekuur. Deze arts heeft op basis van de bevindingen bij eigen onderzoek en een expertiserapport van psychiater W.M.J. Hassing van
1 oktober 2014 geconcludeerd dat appellante is aangewezen op rugsparende en stressarme werkzaamheden. De mogelijkheden en beperkingen voor het verrichten van werkzaamheden zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 oktober 2014. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens in een rapport van 6 november 2014 aan de hand van wat appellante met haar functionele mogelijkheden kan verdienen met de geselecteerde voorbeeldfuncties berekend dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid 0,87% is.
1.3.
Bij besluit van 11 november 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 12 januari 2015 (datum in geding) geen recht meer heeft op een WIA-uitkering omdat de mate van haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is.
1.4.
Bij besluit van 10 april 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv, onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, het bezwaar tegen het besluit van 11 november 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de medische beoordeling waarop het bestreden besluit is gebaseerd op goede gronden berust. Omdat het Uwv pas in beroep de medische geschiktheid van de voorbeeldfuncties toereikend heeft gemotiveerd, heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat zij meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen. Appellante heeft herhaald dat het onderzoek van psychiater Hassing onvolledig is en onvoldoende basis biedt om het besluit op te kunnen baseren. Verder heeft appellante aangevoerd dat haar pijnklachten als gevolg van artrose in de nek en heup en bekkenafwijkingen zijn onderschat.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Gelet op de standpunten van partijen en de voorhanden zijnde medische gegevens, waaruit verschil van inzicht blijkt over de ernst van de klachten van appellante en de daaruit voortvloeiende beperkingen op 12 januari 2015, heeft de Raad aanleiding gezien neuroloog Stenvers als deskundige te benoemen.
4.2.
In zijn rapport heeft de deskundige geconcludeerd dat bij appellante op de datum in geding sprake is van een ernstige vernauwing van de lumbale wervelkolom als gevolg van een röntgenologisch aangetoonde listhesis L5-S1 (verschuiving van de wervellichamen ten opzichte van elkaar van 8 mm) en een lysis (congenitaal niet aangelegde wervelbogen, waardoor verschuiving) met een vernauwing van het wervelkanaal op het niveau L5-S1 tot gevolg. Daardoor heeft appellante klachten passend bij een neurogene claudicatio (syndroom van Verbiest). Daarnaast heeft appellante zes tot acht keer per jaar een migraine aanval. De deskundige kan zich niet geheel verenigen met de door de verzekeringsarts in de FML van
28 oktober 2014 vastgestelde beperkingen. Hij acht appellante niet in staat om meer dan tien minuten te lopen. Verder acht hij appellante ernstig beperkt voor buigen, duwen, trekken, tillen, dragen, klimmen, zitten, staan, geknield en gehurkt actief zijn en voor gebogen of getordeerd actief zijn. Ook acht hij appellante niet in staat om meer dan vier uur per dag te werken. In antwoord op de vraag of hij appellante in uren meer beperkt acht dan de verzekeringsarts heeft aangenomen, heeft de deskundige te kennen gegeven dat hij een operatie in verband met de ernstige lumbale kanaalstenose L5-S1 geïndiceerd acht en dat zolang deze operatie niet heeft plaatsgevonden niet van appellante verlangd kan worden dat zij werkt.
4.3.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter de conclusies van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het rapport van de deskundige geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Dat het rapport afwijkt van de opvatting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is op zichzelf niet voldoende om tot een ander oordeel te komen. In het geval van appellante heeft de deskundige, na kennisneming van de gegevens van de behandelende artsen en van de klachten van appellante alsmede na eigen onderzoek, geconcludeerd dat verdergaande beperkingen aan de orde zijn dan door het Uwv aangenomen.
5. Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het Uwv de medische beperkingen van appellante heeft onderschat met als gevolg waarvan de arbeidsmogelijkheden van appellante op een onjuiste medische grondslag zijn gebaseerd, waardoor het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is genomen. In dit geval leent de aard van het vastgestelde gebrek zich niet voor een andere wijze van herstel dan door het Uwv. Het Uwv wordt met toepassing van artikel 8:51d van de Awb opgedragen het geconstateerde gebrek te herstellen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 10 april 2015 te herstellen met inachtneming van wat de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2019.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) P. Boer
IvR