ECLI:NL:CRVB:2019:1022
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van CAK tot omleiding van zorgtoeslag in bestuursrechtelijke premiezaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft appellante die door haar zorgverzekeraar VGZ Zorgverzekeraar N.V. op 6 februari 2010 als wanbetaler is aangemeld, waardoor zij vanaf maart 2010 een bestuursrechtelijke premie verschuldigd was. CAK heeft op basis van artikel 18f, zesde lid, van de Zorgverzekeringswet (Zvw) besloten om de zorgtoeslag van appellante uit te laten betalen aan het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) ter voldoening van de bestuursrechtelijke premie. Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van CAK, die haar bezwaren tegen de omleiding van de zorgtoeslag ongegrond verklaarde.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat CAK bevoegd was om de zorgtoeslag om te leiden. Appellante voerde aan dat de rechter niet de innerlijke waarde of billijkheid van de wet mag beoordelen en dat de beginselen van behoorlijk bestuur van toepassing zijn bij het ontbreken van een hardheidsclausule. De Raad heeft vastgesteld dat appellante opnieuw als wanbetaler was aangemeld na haar afmelding per 1 november 2010, en dat de omleiding van de zorgtoeslag niet in verband staat met deze afmelding.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat CAK op grond van de wet bevoegd was om de zorgtoeslag aan het CJIB uit te laten betalen. Het hoger beroep van appellante is afgewezen, en de eerdere uitspraak van de rechtbank is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.