ECLI:NL:CRVB:2019:1022

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 maart 2019
Publicatiedatum
27 maart 2019
Zaaknummer
18-894 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van CAK tot omleiding van zorgtoeslag in bestuursrechtelijke premiezaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft appellante die door haar zorgverzekeraar VGZ Zorgverzekeraar N.V. op 6 februari 2010 als wanbetaler is aangemeld, waardoor zij vanaf maart 2010 een bestuursrechtelijke premie verschuldigd was. CAK heeft op basis van artikel 18f, zesde lid, van de Zorgverzekeringswet (Zvw) besloten om de zorgtoeslag van appellante uit te laten betalen aan het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) ter voldoening van de bestuursrechtelijke premie. Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van CAK, die haar bezwaren tegen de omleiding van de zorgtoeslag ongegrond verklaarde.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat CAK bevoegd was om de zorgtoeslag om te leiden. Appellante voerde aan dat de rechter niet de innerlijke waarde of billijkheid van de wet mag beoordelen en dat de beginselen van behoorlijk bestuur van toepassing zijn bij het ontbreken van een hardheidsclausule. De Raad heeft vastgesteld dat appellante opnieuw als wanbetaler was aangemeld na haar afmelding per 1 november 2010, en dat de omleiding van de zorgtoeslag niet in verband staat met deze afmelding.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat CAK op grond van de wet bevoegd was om de zorgtoeslag aan het CJIB uit te laten betalen. Het hoger beroep van appellante is afgewezen, en de eerdere uitspraak van de rechtbank is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.894 ZVW

Datum uitspraak: 27 maart 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 december 2017, 13/6843 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)

CAK

PROCESVERLOOP
Vanaf 1 januari 2017 oefent CAK in zaken als deze de bevoegdheden uit die voorheen door het College voor zorgverzekeringen (Cvz), dan wel het Zorginstituut Nederland werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder CAK mede verstaan Cvz en Zorginstituut Nederland.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
CAK heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingestuurd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2019. Appellante is verschenen. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G. van der Meer, werkzaam bij het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB).

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante is op 6 februari 2010 door haar zorgverzekeraar VGZ Zorgverzekeraar N.V. aangemeld als wanbetaler in de zin van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Daarom is zij vanaf maart 2010 een bestuursrechtelijke premie verschuldigd.
1.2.
Bij besluit van 11 oktober 2010 heeft CAK aan appellante te kennen gegeven dat zij door haar zorgverzekeraar per 1 november 2010 is afgemeld als wanbetaler, dat zij per die datum niet langer bestuursrechtelijke premie verschuldigd is en dat er nog een eindafrekening volgt.
1.3.
Bij besluit van 7 februari 2011 heeft CAK een eindafrekening bestuursrechtelijke premie opgemaakt over de periode 1 maart 2010 tot en met 31 oktober 2010. Daarin is vermeld dat zij nog een bedrag van € 841,36 verschuldigd is en dat het CJIB tot invordering over zal gaan.
1.4.
Bij besluit van 9 december 2010 heeft CAK appellante bericht dat zij door haar zorgverzekeraar op 30 november 2010 opnieuw is aangemeld als wanbetaler in de zin van de Zvw. Daarom is zij vanaf december 2010 een bestuursrechtelijke premie verschuldigd.
1.5.
Bij besluit van 12 maart 2013 heeft CAK aan appellante bericht dat op grond van
artikel 18f, zesde lid, van de Zvw de zorgtoeslag wordt uitbetaald aan het CJIB ter gedeeltelijke voldoening van de door haar verschuldigde bestuursrechtelijke premie (omleiding zorgtoeslag). Voor het resterende bedrag ontvangt appellante een acceptgiro.
1.6.
Bij beslissing op bezwaar van 11 juli 2013 (bestreden besluit) heeft CAK de bezwaren van appellante tegen het besluit van 12 maart 2013 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank was CAK op grond van artikel 18f, zesde lid, van de Zvw bevoegd tot omleiding van de zorgtoeslag. Dat appellante de zorgtoeslag gebruikte om haar schulden te voldoen en te voorzien in haar levensonderhoud, doen niet af aan deze wettelijke bevoegdheid. Het is de rechter immers op grond van artikel 11 van de Wet algemene bepalingen niet toegestaan om de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te beoordelen
3. In hoger beroep heeft appellante verwezen naar de overweging van de rechtbank dat het de rechter niet is toegestaan de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te beoordelen en heeft zij aangevoerd dat bij het ontbreken van een hardheidsclausule de beginselen van behoorlijk bestuur gelden. Verder heeft zij naar voren gebracht dat het niet duidelijk is hoe de inhouding van de zorgtoeslag zich verhoudt tot de afmelding van appellante als wanbetaler per 1 november 2010 en de eindafrekening van 7 februari 2011.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Vaststaat dat nadat appellante per 1 november 2010 was afgemeld als wanbetaler, zij op 30 november 2010 opnieuw is aangemeld als wanbetaler. De eindafrekening van 7 februari 2011 ziet op de periode 1 maart 2010 tot en met 31 oktober 2010. Vanaf 1 december 2010 was appellante door de aanmelding als wanbetaler opnieuw bestuursrechtelijke premie verschuldigd. Vervolgens heeft CAK bij besluit van 12 maart 2013, zoals gehandhaafd bij het bestreden besluit, besloten om ter (gedeeltelijke) voldoening van deze bestuursrechtelijke premie de aan appellante toekomende zorgtoeslag uit te laten betalen aan het CJIB. Dit betekent dat de in geding zijnde omleiding van de zorgtoeslag niet in verband staat met de afmelding van appellante als wanbetaler per 1 november 2010 en de eindafrekening van 7 februari 2011.
4.2.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat CAK op grond van artikel 18f, zesde lid, van de Zvw bevoegd was de aan appellante toekomende zorgtoeslag als tegemoetkoming in de bestuursrechtelijke premie aan CJIB uit te laten betalen. Wat appellante in deze zaak meer of anders heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van C.I. Heijkoop als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2019.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) C.I. Heijkoop
GdJ