ECLI:NL:CRVB:2019:1018
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op WIA-uitkering en medisch onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 maart 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om geen recht op een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich in 2008 ziek meldde met psychische klachten, had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Na een herbeoordeling in 2015 concludeerde de verzekeringsarts dat er geen beperkingen waren voor het verrichten van arbeid, ondanks de vastgestelde ziekte. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellant ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep. Tijdens de zitting op 13 februari 2019 werd appellant bijgestaan door zijn advocaat, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door een verzekeringsarts. De Raad oordeelde dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek had verricht en dat er geen reden was om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsartsen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd gesteld dat de medische gegevens van appellant niet voldoende onderbouwden dat er sprake was van beperkingen die een WIA-uitkering rechtvaardigden. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.