ECLI:NL:CRVB:2019:1013

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 maart 2019
Publicatiedatum
27 maart 2019
Zaaknummer
17/3280 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het recht op een WAO-uitkering voor appellante, die sinds 1996 ziek is door psychische klachten. Appellante heeft in 1997 een auto-ongeluk gehad en is sindsdien in aanmerking gebracht voor een WAO-uitkering. In 2015 heeft zij gemeld dat haar gezondheid was verslechterd, wat leidde tot een herbeoordeling door het Uwv. De verzekeringsarts concludeerde dat de eerder vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) nog steeds van toepassing was, en dat appellante voor 29,84% arbeidsongeschikt was. Het Uwv heeft vervolgens vastgesteld dat appellante recht heeft op een WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.

Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Gelderland heeft in beroep geoordeeld dat er een zorgvuldig medisch onderzoek is verricht en dat alle klachten van appellante op een deugdelijke wijze zijn beoordeeld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.

In hoger beroep heeft appellante opnieuw aangevoerd dat haar belastbaarheid niet juist is vastgesteld. De Raad voor de Rechtspraak heeft de gronden in hoger beroep als herhaling van eerdere argumenten beschouwd en heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 1 augustus 2016 zijn bevindingen neergelegd, waarin hij concludeert dat er geen nieuwe klachten zijn vastgesteld die de eerdere beoordeling zouden kunnen veranderen. De Raad heeft geoordeeld dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, medisch geschikt zijn voor appellante. Het hoger beroep van appellante is dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd.

Uitspraak

17 3280 WAO

Datum uitspraak: 27 maart 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
14 maart 2017, 16/2141 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. P.D. Koren hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2019. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft als groepsleider gewerkt. Zij heeft zich op 12 september 1996 ziek
gemeld met psychische klachten. In maart 1997 heeft zij een auto-ongeval doorgemaakt. Met ingang van 11 september 1997 is appellante in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Vanaf 7 april 2015 is appellante voor de WAO ingedeeld in de uitkeringsklasse 35 tot 45%.
1.2.
Op 23 april 2015 heeft appellante het Uwv gemeld dat haar gezondheid vanaf
15 april 2015 als gevolg van toegenomen psychische klachten is verslechterd. Naar aanleiding van deze melding is appellante op 23 juni 2015 gezien door een verzekeringsarts. Die heeft op 16 juli 2015 gerapporteerd dat de van de behandelend sector ontvangen informatie de diagnoses depressieve stoornis, angststoornis en mogelijk persoonlijkheidsstoornis bevestigt. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat de op 20 mei 2014 opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) ook thans van toepassing is. Hij heeft de beperkingen van appellante neergelegd in een FML van 16 juli 2015. Door een arbeidsdeskundige zijn vervolgens drie functies geselecteerd waarmee appellante voor 29,84% arbeidsongeschikt is geacht.
1.3.
Bij besluit van 6 november 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante vanaf 7 januari 2016 recht heeft op een WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.4.
Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 6 november 2015 heeft het Uwv bij besluit van 15 maart 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat een zorgvuldig medisch
onderzoek is verricht. Alle naar voren gebrachte klachten, te weten de depressieve klachten, de angststoornis, de persoonlijkheidsstoornis en het whiplashtrauma, zijn op een deugdelijke en kenbare wijze bij de medische beoordeling betrokken. Ook de eigen bevindingen van de verzekeringsarts bij psychisch onderzoek en de beschikbare medische informatie van de behandelend sector zijn bij de beoordeling betrokken. Er is geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsartsen aspecten van de gezondheidstoestand van appellante hebben gemist. In beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een nieuw medisch onderzoek verricht naar de belastbaarheid van appellante op de datum in geding. In het daarvan opgemaakte rapport van 1 augustus 2016 is nader onderbouwd waarom geen aanleiding bestaat af te wijken van de eerder vastgestelde belastbaarheid. Nu deze motivering eerst in beroep is gegeven heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De medische belastbaarheid van appellante is in de rapporten van de verzekeringsartsen op inhoudelijk overtuigende wijze gemotiveerd. Wat appellante in beroep aanvoert geeft de rechtbank geen aanleiding om aan de juistheid daarvan te twijfelen. Uitgaande van de FML van 16 juli 2015 heeft de rechtbank de geselecteerde functies voor appellante geschikt geacht. De rechtbank heeft daarom de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar belastbaarheid niet juist is vastgesteld. Zij heeft forse psychische klachten die haar in haar functioneren zeer beperken. Bovendien is haar medicatie nog altijd niet optimaal ingesteld wat leidt tot een sterk wisselende belastbaarheid.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden in hoger beroep zijn een herhaling van wat appellante in beroep heeft aangevoerd. Er is geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. De overwegingen van de rechtbank worden onderschreven.
4.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 1 augustus 2016 zijn bevindingen van nader medisch onderzoek neergelegd. Hij heeft de brief van 2 juli 2015 van psycholoog W. Oteman van GGNet besproken waarin voorlopig wordt geconcludeerd tot een angststoornis, een depressieve stoornis en mogelijk een persoonlijkheidsstoornis en waarin wordt aangegeven dat nader onderzoek wordt ingesteld naar de aard van de stemmingsklachten, om een eventuele bipolaire stoornis uit te sluiten. In het door appellante in beroep ingebrachte overdrachtsrapport van GGNet van juli 2016 wordt melding gemaakt van een recent vastgestelde bipolaire stoornis, mogelijk rapid cycling en een persoonlijkheidsstoornis NAO. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat de afbouw van medicatie, die is gestart voor de datum in geding, en verandering van medicatie medio 2016 in verband met de verdenking van een bipolaire stoornis, van invloed kunnen zijn geweest op de klachten en de door appellante ervaren beperkingen. Anamnestisch komen er geen nieuwe klachten en beperkingen naar voren en in feite is er alleen een andere diagnose gesteld. Een toename van de klachten en beperkingen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet kunnen vaststellen. Met de in de FML van 16 juli 2015 aangenomen beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep in ruime mate rekening gehouden met de psychische klachten van appellante. Geen aanleiding bestaat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen in zijn conclusies. Appellante heeft ook in hoger beroep geen medische gegevens overgelegd op grond waarvan moet worden aangenomen dat de beperkingen niet juist zijn vastgesteld.
4.3.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante gelet op de aan deze functies verbonden belastende aspecten. Dit is met het Resultaat functiebeoordeling van 15 oktober 2015 en het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 10 maart 2016 voldoende verifieerbaar en inzichtelijk toegelicht.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van L. Boersma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2019.
(getekend) E. Dijt
(getekend) L. Boersma

VC