ECLI:NL:CRVB:2019:1013
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Recht op WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om het recht op een WAO-uitkering voor appellante, die sinds 1996 ziek is door psychische klachten. Appellante heeft in 1997 een auto-ongeluk gehad en is sindsdien in aanmerking gebracht voor een WAO-uitkering. In 2015 heeft zij gemeld dat haar gezondheid was verslechterd, wat leidde tot een herbeoordeling door het Uwv. De verzekeringsarts concludeerde dat de eerder vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) nog steeds van toepassing was, en dat appellante voor 29,84% arbeidsongeschikt was. Het Uwv heeft vervolgens vastgesteld dat appellante recht heeft op een WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Gelderland heeft in beroep geoordeeld dat er een zorgvuldig medisch onderzoek is verricht en dat alle klachten van appellante op een deugdelijke wijze zijn beoordeeld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.
In hoger beroep heeft appellante opnieuw aangevoerd dat haar belastbaarheid niet juist is vastgesteld. De Raad voor de Rechtspraak heeft de gronden in hoger beroep als herhaling van eerdere argumenten beschouwd en heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 1 augustus 2016 zijn bevindingen neergelegd, waarin hij concludeert dat er geen nieuwe klachten zijn vastgesteld die de eerdere beoordeling zouden kunnen veranderen. De Raad heeft geoordeeld dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, medisch geschikt zijn voor appellante. Het hoger beroep van appellante is dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd.