ECLI:NL:CRVB:2019:1008
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en intrekking van bijstand wegens niet melden van op geld waardeerbare werkzaamheden en discrepantie tussen inkomsten en uitgaven
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellanten tegen de uitspraken van de rechtbank Limburg. De appellanten, die bijstand ontvingen op basis van de Participatiewet, hebben niet gemeld dat appellante huishoudelijke werkzaamheden verrichtte, wat leidde tot een herziening en intrekking van hun bijstand. De Raad heeft vastgesteld dat appellante van 2000 tot 2015 bijstand ontving, maar dat zij geen melding heeft gemaakt van haar werkzaamheden bij een derde, wat in strijd is met de inlichtingenverplichting. De sociale recherche heeft onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening, waarbij discrepanties tussen de inkomsten en uitgaven van appellanten aan het licht kwamen. De Raad oordeelde dat de rapportage van de sociale recherche voldoende bewijs bood voor de conclusie dat appellante op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank, die de beroepen van appellanten ongegrond had verklaard. De Raad benadrukte dat de bewijslast voor het aantonen van de rechtmatigheid van de bijstandsverlening bij de bijstandverlenende instantie ligt, maar dat appellanten niet voldoende bewijs hebben geleverd om hun stellingen te onderbouwen. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor bijstandsontvangers om hun inkomsten en werkzaamheden correct te melden om recht op bijstand te behouden.