ECLI:NL:CRVB:2019:1002

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 maart 2019
Publicatiedatum
26 maart 2019
Zaaknummer
17/8210 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand wegens ontbrekende gegevens over draagkracht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 15 november 2017. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand door de appellante. De Centrale Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij is geoordeeld dat de aanvraag terecht is afgewezen. De reden voor de afwijzing is dat de appellante niet alle gevraagde gegevens heeft overgelegd die noodzakelijk zijn voor het vaststellen van haar draagkracht en daarmee haar recht op bijzondere bijstand.

De rechtbank had vastgesteld dat er belangrijke documenten ontbraken, zoals leesbare afschriften van betaal- en spaarrekeningen over een bepaalde periode, een bewijs van algemene heffingskorting voor de minst verdienende partner, en een beschikking huur- en zorgtoeslag. Deze documenten zijn cruciaal voor het beoordelen van de financiële situatie van de appellante. Tijdens het hoger beroep heeft de appellante weliswaar enkele overzichten van spaarrekeningen overgelegd, maar deze waren niet voldoende om de draagkracht vast te stellen. De Centrale Raad oordeelt dat de appellante geen objectief controleerbare verklaring heeft gegeven voor de contante opnames van € 4.000,- in een periode van drie maanden, wat niet in lijn is met haar claim voor bijstand.

De Centrale Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen dat de appellante niet aan haar informatieplicht heeft voldaan, waardoor het recht op bijzondere bijstand niet kan worden vastgesteld.

Uitspraak

17.8210 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 november 2017, 17/1493 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland (college)
Datum uitspraak: 12 maart 2019
Zitting heeft: J.N.A. Bootsma als lid van de enkelvoudige kamer.
Griffier: E. Stumpel.
Ter zitting is namens appellant verschenen mr. R.G.A.M. van den Heuvel, advocaat.
Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.J. Kooistra.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Dit betekent dat de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand terecht is afgewezen.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
De aanvraag is afgewezen, omdat appellante niet alle voor het beoordelen van de draagkracht gevraagde gegevens had overgelegd.
Zoals blijkt uit het besluit op bezwaar van 18 januari 2017 ontbraken toen nog (leesbare) afschriften van betaal- en spaarrekeningen over de periode van 20 februari 2015 tot en met 20 mei 2015, een bewijs van algemene heffingskorting minst verdienende partner en een beschikking huur- en zorgtoeslag. Dit zijn voor het beoordelen van de draagkracht relevante gegevens. Bovendien bepaalt het college op grond van artikel 53a van de Participatiewet welke gegevens moeten worden verstrekt.
Uit de in beroep overgelegde leesbare afschriften van de betaalrekeningen bleken in deze periode contante opnames tot € 4.000,-.
Omdat afschriften van de spaarrekeningen nog ontbraken, heeft de rechtbank alleen al om die reden het beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante overzichten van de bij- en afschrijvingen van de spaarrekeningen overgelegd. Toch kan de draagkracht en daarmee het recht op bijzondere bijstand nog steeds niet worden vastgesteld.
Een bewijs van algemene heffingskorting minst verdienende partner en een beschikking huur- en zorgtoeslag ontbreken nog altijd. Voor het opnamepatroon van € 4.000,- in bijna drie maanden, dat niet past bij iemand die claimt bijstand nodig te hebben, heeft appellante geen met objectief controleerbare stukken onderbouwde verklaring gegeven. De enkele stelling van appellante dat zij de € 4.000,- heeft besteed aan het terugbetalen van leningen is niet controleerbaar.
Het hoger beroep slaagt niet.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) E. Stumpel (getekend) J.N.A. Bootsma

IJ