ECLI:NL:CRVB:2019:100
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijstandsaanvraag wegens onvoldoende bewijs van levensonderhoud
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een bijstandsaanvraag door appellant, die zich op 30 oktober 2015 had gemeld voor bijstand. De aanvraag werd afgewezen omdat onduidelijk was waar appellant zijn feitelijke woon- en verblijfplaats had. De rechtbank Oost-Brabant had eerder de afwijzing van de aanvraag vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen. Het college nam op 22 mei 2017 een nieuw besluit, maar handhaafde de afwijzing van de bijstandsaanvraag. Appellant trok zijn hoger beroep in tijdens de zitting op 13 november 2018, maar de Raad beoordeelde het nader besluit van het college.
De Raad oordeelde dat appellant niet voldoende bewijs had geleverd van zijn levensonderhoud in de periode vóór de aanvraag. De broer van appellant, die als curator optrad, verklaarde dat hij en zijn vrouw appellant hadden ondersteund, maar de Raad vond dat er geen objectieve en verifieerbare gegevens waren om deze claims te onderbouwen. De Raad concludeerde dat appellant niet had voldaan aan de wettelijke verplichtingen om duidelijkheid te verschaffen over zijn financiële situatie, wat leidde tot de ongegrondverklaring van het beroep tegen het nader besluit van het college. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.