ECLI:NL:CRVB:2018:991
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en WAO-uitkering met betrekking tot psychische klachten
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 29 december 2015 een eerdere beslissing van het Uwv bevestigde. Appellant ontving sinds 1999 een WAO-uitkering wegens arbeidsongeschiktheid door psychische klachten. Na een beëindiging van zijn uitkering in 2005 meldde hij zich op 13 mei 2009 opnieuw ziek. Het Uwv weigerde hem een uitkering toe te kennen, omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 15% zou zijn. Appellant stelde dat zijn gezondheidssituatie niet was verbeterd en dat hij meer beperkingen had dan het Uwv aannam. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeerde echter dat appellant vanaf 7 februari 2013 en 14 oktober 2014 geschikt was voor bepaalde werkzaamheden, wat leidde tot de bestreden besluiten van het Uwv.
De rechtbank verklaarde het beroep tegen het eerste bestreden besluit gegrond, maar het beroep tegen het tweede bestreden besluit ongegrond. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat zijn gezondheidstoestand niet was gewijzigd en dat de arbeidsduurbeperking ten onrechte was opgeheven. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat de verzekeringsgeneeskundige onderbouwing van het Uwv juist was en dat er geen reden was om aan te nemen dat de geselecteerde voorbeeldfuncties niet geschikt waren voor appellant. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak.