ECLI:NL:CRVB:2018:962

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 april 2018
Publicatiedatum
4 april 2018
Zaaknummer
16/892 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake weigering WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 7 januari 2016 oordeelde dat appellant niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering. Appellant, die sinds 12 november 2007 met rugklachten uitgevallen was uit zijn werk, had eerder een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend, maar deze was door het Uwv geweigerd omdat hij voor minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant had geen rechtsmiddelen aangewend tegen dit besluit. In 2014 meldde hij een toename van zijn arbeidsongeschiktheid, maar het Uwv concludeerde na onderzoek dat er geen sprake was van toegenomen beperkingen.

Tijdens de zitting op 21 februari 2018 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn moeder. Het Uwv werd vertegenwoordigd door drs. M.P.W.M. Wiertz. Appellant voerde aan dat het Uwv een onzorgvuldig medisch onderzoek had verricht en dat hij meer beperkingen had dan vastgesteld. Het Uwv verdedigde de eerdere beslissing en stelde dat alle relevante medische informatie was betrokken bij de beoordeling.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 4 april 2018 geoordeeld dat het Uwv zorgvuldig te werk is gegaan en dat er geen objectieve gegevens zijn overgelegd die wijzen op een toename van de beperkingen van appellant. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.892 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 7 januari 2016, 15/3856 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 4 april 2018
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn moeder [naam moeder] . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. M.P.W.M. Wiertz.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is op 12 november 2007 met rugklachten uitgevallen uit zijn werk als leerling bedrijfsautotechnicus. Met een besluit van 11 september 2009 heeft het Uwv geweigerd appellant per 9 november 2009 in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), om hij voor minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Tegen dit besluit heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend. Met een brief van 1 juli 2014 heeft appellant het Uwv gemeld dat uit een
MRI-scan is gebleken dat zijn rugpijn werd veroorzaakt door een hernia en heeft hij verzocht zijn dossier opnieuw te behandelen. Met een formulier gedateerd 26 september 2014 heeft hij zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Appellant is op 23 januari 2015 gezien door een verzekeringsarts. Deze heeft in zijn rapport van dezelfde datum geconcludeerd dat er geen sprake is van een toename van de beperkingen. Bij besluit van 26 januari 2015 heeft het Uwv geweigerd appellant per 26 september 2014 in aanmerking te brengen voor een
WIA-uitkering. Bij beslissing op bezwaar van 28 april 2015 (bestreden besluit) is het bezwaar hiertegen ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak geoordeeld dat appellant onderworpen is geweest aan een voldoende zorgvuldig onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv en dat er niet te geringe medische beperkingen zijn vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep dan ook ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant een nader rapport van reumatoloog D. Csakvari van
21 december 2015 ingezonden, ter onderbouwing van zijn stelling dat het Uwv een onzorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht en dat hij meer beperkingen heeft dan aangenomen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.1.
In dit geding gaat het om de vraag of appellant gelet op artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b en derde lid, van de Wet WIA, op grond van toegenomen arbeidsongeschiktheid recht heeft op een WIA-uitkering. Daartoe is vereist dat hij binnen vijf jaar na 9 november 2009 meer dan 35% arbeidsongeschikt is geworden en de arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid. Het Uwv heeft in 2009 aangenomen dat appellant beperkingen ondervond wegens rug- en nekklachten. In december 2013 werden bij een MRI-scan wel degeneratieve rugafwijkingen geconstateerd, maar geen wortelcompressie. Appellant is op
14 april 2015, aansluitend aan de hoorzitting in bezwaar, gezien door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze heeft bij de beoordeling betrokken alle aanwezige medische informatie, waaronder de verslagen van behandelend revalidatiearts G.H.F. van der Leeuw van 20 augustus 2014, 18 december 2014, 14 januari 2015 en 25 februari 2015. De conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is dat, gezien het eigen onderzoek en de medische gegevens in het dossier, geen sprake is van toegenomen beperkingen voortkomend uit dezelfde ziekteoorzaak. Een andere verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, in reactie op het door appellant ingezonden rapport van Csakvari, geconcludeerd dat deze objectief gezien dezelfde medische afwijkingen constateert als Van der Leeuw. Ook geeft Csakvari dezelfde adviezen als Van der Leeuw om de belastbaarheid van appellant te vergroten. Er bestaat geen aanleiding een ander standpunt in te nemen, aldus deze verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.2.
Uit het voorgaande blijkt dat het Uwv alle, in het dossier aanwezige, medische informatie heeft betrokken bij het onderzoek naar de medische beperkingen van appellant. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht en dat appellant geen gegevens heeft overgelegd waaruit, naar objectieve maatstaven, zou kunnen blijken dat er sprake is van een toename van zijn beperkingen ten opzichte van 2009. Ook het in hoger beroep ingezonden rapport van Csakvari leidt niet tot deze conclusie.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2018.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) J.R. Trox

UM