ECLI:NL:CRVB:2018:958
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de functie van een politieambtenaar en de gevolgen van tijdelijke waarnemingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een politieambtenaar, appellante, die in hoger beroep ging tegen de vaststelling van haar functie door de korpschef van politie. Appellante was aangesteld als Gegevensbeheerder en had tijdelijk de functie van [functie 1] waargenomen, maar was niet formeel benoemd in die functie. De korpschef had haar functie vastgesteld op [functie 2], waarvoor appellante geen bezwaar had ingediend. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van de korpschef ongegrond verklaard.
De Raad overwoog dat volgens artikel 1a van de Regeling Landelijk sociaal statuut politie de functie waarin een politieambtenaar op 1 januari 2012 was aangesteld, als oorspronkelijke functie wordt aangemerkt, tenzij er na die datum een formele functiewijziging heeft plaatsgevonden. Aangezien appellante na 1 januari 2012 niet formeel van functie was gewijzigd, kon haar tijdelijke waarneming in de functie van [functie 1] geen rol spelen. De Raad volgde appellante niet in haar standpunt dat zij met terugwerkende kracht benoemd had moeten worden in de functie van [functie 1].
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de korpschef terecht was uitgegaan van de functie [functie 2] die aan appellante was toegekend. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en werd openbaar uitgesproken. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.