ECLI:NL:CRVB:2018:958

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 maart 2018
Publicatiedatum
4 april 2018
Zaaknummer
17/4194 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de functie van een politieambtenaar en de gevolgen van tijdelijke waarnemingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een politieambtenaar, appellante, die in hoger beroep ging tegen de vaststelling van haar functie door de korpschef van politie. Appellante was aangesteld als Gegevensbeheerder en had tijdelijk de functie van [functie 1] waargenomen, maar was niet formeel benoemd in die functie. De korpschef had haar functie vastgesteld op [functie 2], waarvoor appellante geen bezwaar had ingediend. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van de korpschef ongegrond verklaard.

De Raad overwoog dat volgens artikel 1a van de Regeling Landelijk sociaal statuut politie de functie waarin een politieambtenaar op 1 januari 2012 was aangesteld, als oorspronkelijke functie wordt aangemerkt, tenzij er na die datum een formele functiewijziging heeft plaatsgevonden. Aangezien appellante na 1 januari 2012 niet formeel van functie was gewijzigd, kon haar tijdelijke waarneming in de functie van [functie 1] geen rol spelen. De Raad volgde appellante niet in haar standpunt dat zij met terugwerkende kracht benoemd had moeten worden in de functie van [functie 1].

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de korpschef terecht was uitgegaan van de functie [functie 2] die aan appellante was toegekend. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en werd openbaar uitgesproken. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

17/4194 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
11 mei 2017, 16/2963 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de korpschef van politie (korpschef)
Datum uitspraak: 29 maart 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H.D. van Duijvenbode, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens de korpschef heeft mr. M.H. Horst, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2018. De zaak is ter zitting gevoegd behandeld met de zaken 17/4192 AW en 17/4193 AW. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Duijvenbode. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Horst en mr. E. Versloot.
In de zaken 17/4192 AW en 17/4193 AW wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was aangesteld in de functie van Gegevensbeheerder, salarisschaal 7, bij
het [onderdeel] . Vanaf 1 februari 2011 tot en met
1 februari 2014 heeft zij de functie van [functie 1], salarisschaal 9, waargenomen. Zij ontving hiervoor een waarnemingstoelage.
1.2.
Bij besluit van 16 december 2013 heeft de korpschef ten aanzien van appellante besloten tot toekenning van en overgang naar de LFNP-functie van [functie 2], salarisschaal 7 met ingang van 1 januari 2012. Tegen dit besluit heeft appellante geen bezwaar ingediend.
1.3.
Bij besluit van 1 december 2015 heeft de korpschef de oorspronkelijke functie van appellante vastgesteld op de functie van [functie 2], salarisschaal 7, de LFNP-functie waarnaar appellante met ingang van 1 januari 2012 is overgegaan. Bij besluit van 1 juni 2016 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar tegen het besluit van 1 december 2015 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank het volgende overwogen. Ingevolge
artikel 1a van de Regeling Landelijk sociaal statuut politie (Regeling LSS) wordt de functie waarin een politieambtenaar bij het overgangsbesluit LFNP (matching) op 1 januari 2012 is aangesteld, aangemerkt als oorspronkelijke functie, tenzij de politieambtenaar na die datum formeel van functie is gewijzigd, zonder dat deze wijziging verband hield met de voorbereidingen van de reorganisatie. Het overgangsbesluit LFNP van 16 december 2013, waarbij aan appellante per 1 januari 2012 de functie [functie 2] is toegekend, staat in rechte vast. Vaststaat ook dat na 1 januari 2012 geen formele functiewijziging heeft plaatsgevonden. Appellante heeft aangevoerd dat partijen nog verdeeld zijn over de vraag of zij met terugwerkende kracht benoemd zou moeten worden in de functie van [functie 1]. Dit kan niet leiden tot het oordeel dat de vaststelling van de oorspronkelijke functie onjuist is. Bij de vaststelling dient te worden uitgegaan van de in het overgangsbesluit neerlegde matching.
3. Appellante heeft de aangevallen uitspraak op de hierna te bespreken gronden bestreden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante handhaaft het reeds in beroep ingenomen standpunt dat zij met terugwerkende kracht per 1 februari 2011 aangesteld had moeten worden in de functie van [functie 1]. Ten onrechte is daarom bij het vaststellen van de oorspronkelijke functie uitgegaan van de functie [functie 2].
4.2.
De Raad volgt appellante niet in dit standpunt. Zoals de rechtbank en de korpschef terecht stellen, schrijft artikel 1a van de Regeling LSS dwingend voor dat als oorspronkelijke functie wordt aangemerkt de functie waarin de ambtenaar was aangesteld op 1 januari 2012. De uitzonderingen op deze regel zijn in dit geval niet van toepassing: de functie van appellante is niet formeel gewijzigd na deze datum. De tijdelijke waarnemingen van appellante als [functie 1] kunnen geen rol spelen nu appellante niet is benoemd in die functie. De korpschef is dan ook terecht uitgegaan van de functie [functie 2] die aan appellante bij het besluit van 16 december 2013 per 1 januari 2012
is toegekend.
4.3.
Het hoger beroep slaagt niet zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
H. Benek als leden, in tegenwoordigheid van A.M. Pasmans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2018.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) A.M. Pasmans

LO