ECLI:NL:CRVB:2018:909

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 maart 2018
Publicatiedatum
28 maart 2018
Zaaknummer
16/6701 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant. Appellant, die zich op 7 februari 2014 ziek meldde na een auto-ongeval, had recht op ziekengeld op basis van de ZW. Na een eerstejaars ZW-beoordeling werd zijn recht op ziekengeld voortgezet, maar na een toetsing in het tweede ziektejaar concludeerde een verzekeringsarts dat appellant belastbaar was voor bepaalde functies. Het Uwv besloot op 10 november 2015 dat appellant met ingang van 11 december 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen.

Appellant ging in beroep tegen dit besluit, maar de rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep voerde appellant aan dat de rapporten van de verzekeringsartsen tegenstrijdig waren en dat de geselecteerde functies niet geschikt voor hem waren vanwege deadlines en ploegendiensten. Het Uwv betwistte deze stellingen en stelde dat de geselecteerde functies medisch gezien geschikt waren voor appellant.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellant. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.6701 ZW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
19 september 2016, 16/1987 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 28 maart 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. van Dinter, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2018. Appellant en zijn gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker van een callcentrum. Op
7 februari 2014 heeft hij zich ziek gemeld met lichamelijke klachten als gevolg van een
auto-ongeval. Op 8 juni 2014 is zijn dienstverband geëindigd. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
Na een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) is het recht op ziekengeld voortgezet, omdat appellant op dat moment niet ten minste 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. In het kader van een toetsing verbetering belastbaarheid in het tweede ziektejaar (toetsing) heeft een verzekeringsarts appellant op 20 oktober 2015 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 oktober 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens zes functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog meer dan 65% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van
10 november 2015 vastgesteld dat appellant met ingang van 11 december 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 14 april 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in wat appellant heeft aangevoerd geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Daartoe heeft zij overwogen dat de verzekeringsartsen appellant lichamelijk en psychisch hebben onderzocht en dat informatie van OCA Zorg bij de beoordeling is betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich op het standpunt gesteld dat in hoge tot zeer hoge mate rekening is gehouden met de fysieke en mentale beperkingen van appellant. De rechtbank heeft in wat appellant heeft aangevoerd geen aanleiding gezien om aan te nemen dat dit standpunt onjuist is. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv met de arbeidskundige rapportages voldoende heeft gemotiveerd waarom het werk in de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt en dat daarbij is betrokken dat het gaat om fysiek en mentaal weinig belastend werk.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rapporten van de verzekeringsartsen tegenstrijdig zijn met die van de arbeidsdeskundigen, omdat hij beperkt is op deadlines en productiepieken en deze aspecten in de geselecteerde functies voorkomen. Volgens appellant is het verder algemeen bekend dat het werk in de functies montagemedewerker, productiemedewerker en allround medewerker fysiek zwaar is. Daarbij komt volgens hem dat het werk in ploegendiensten vaak een nadelig effect heeft op het lichamelijk en geestelijk welzijn van werknemers. Het werk in ploegendiensten is volgens appellant al helemaal niet geschikt voor hem, omdat hij met zijn aandoeningen een regelmatig ritme moet aanhouden.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Daarbij heeft het Uwv te kennen gegeven dat de stelling dat in de geselecteerde functies sprake is van deadlines of productiepieken feitelijk onjuist is, net als de stelling dat in deze functies wordt gewerkt in ploegendiensten. Het Uwv heeft toegelicht dat het niet gaat om de belasting in soortgelijke functies maar alleen om de belasting zoals vastgelegd in de geselecteerde functies als vastgelegd in het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit bij de toetsing wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 7 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4971).
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Appellant heeft niet onderbouwd waarom hij de overwegingen van de rechtbank over de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, zoals samengevat onder 2 weergegeven, niet juist acht.
4.3.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. Het Uwv heeft terecht opgemerkt dat het bij deze beoordeling alleen gaat om de belasting in de geselecteerde functies en dat de stelling dat in de geselecteerde functies deadlines en productiepieken voorkomen feitelijk onjuist is. Dit oordeel geldt ook voor de stelling dat in de geselecteerde functies sprake zou zijn van ploegendiensten.
5. De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2018.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) J.R. Trox

CVG