ECLI:NL:CRVB:2018:900
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en medische geschiktheid voor maatgevende arbeid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, die als administratief medewerkster werkte, had zich op 25 oktober 2013 ziek gemeld met spier-, pees- en gewrichtsklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat zij per 25 februari 2014 geen recht meer had op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft in deze zaak deskundigen ingeschakeld om de medische situatie van appellante te beoordelen. De reumatoloog J.F. Haverman concludeerde dat appellante op de datum in geding in staat was om haar maatgevende arbeid te verrichten, ondanks de klachten. Een neuroloog, A.H.C. Geerlings, bevestigde deze conclusie en stelde dat de werkzaamheden in de maatgevende arbeid geen vereisten stelden die appellante niet kon vervullen. De Raad oordeelde dat de rapporten van de deskundigen zorgvuldig en consistent waren en dat er geen reden was om aan hun conclusies te twijfelen.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij het beroep van appellante ongegrond werd verklaard. De Raad oordeelde dat de medische beoordeling door het Uwv juist was en dat appellante op de datum in geding geschikt was voor haar werkzaamheden. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.