ECLI:NL:CRVB:2018:877
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bijstandsverlening met terugwerkende kracht op grond van de Participatiewet
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die haar beroep tegen het besluit van het dagelijks bestuur van de uitvoeringsorganisatie Baanbrekers ongegrond verklaarde. Appellante had in 2015 bijstand aangevraagd op grond van de Participatiewet (PW) en verzocht om bijstand met terugwerkende kracht vanaf 8 juli 2015, nadat haar ex-partner haar woning had verlaten. Het dagelijks bestuur had de aanvraag echter buiten behandeling gesteld omdat appellante niet tijdig de gevraagde gegevens had overgelegd. Na een nieuwe aanvraag op 20 augustus 2015, werd bijstand toegekend met ingang van die datum, maar niet met terugwerkende kracht.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat bijstand met terugwerkende kracht verleend zou worden. De Raad benadrukte dat volgens vaste rechtspraak in beginsel geen recht op bijstand bestaat over een periode voorafgaand aan de aanvraagdatum, tenzij bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Appellante had weliswaar meerdere aanvragen ingediend, maar deze omstandigheden werden niet als bijzonder aangemerkt. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.