ECLI:NL:CRVB:2018:867

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 maart 2018
Publicatiedatum
22 maart 2018
Zaaknummer
16/7790 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om terug te komen van buiten behandeling gestelde aanvraag bijstandsverlening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die op 21 november 2016 een eerder besluit van het college van burgemeester en wethouders van Stein heeft bevestigd. Het college had op 4 augustus 2014 een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand buiten behandeling gesteld, omdat appellanten de gevraagde gegevens niet tijdig hadden overgelegd. Appellanten hebben tegen dit besluit geen rechtsmiddel aangewend, maar hebben later, op 14 juli 2015, verzocht om terug te komen van het besluit. Dit verzoek werd door het college afgewezen, omdat er volgens hen geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren.

De rechtbank heeft het beroep van appellanten tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep hebben appellanten betoogd dat de weigering van het college om terug te komen van het besluit evident onredelijk is. Ze stellen dat de aanvraag ten onrechte buiten behandeling is gesteld, omdat zij niet over de gevraagde gegevens beschikten of omdat deze gegevens niet relevant waren. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat er geen grond is voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is. De Raad heeft vastgesteld dat appellanten in hoger beroep niet langer betwisten dat er geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.

De Raad heeft ook de argumenten van appellanten over een brief van een gezinsvoogd beoordeeld, waarin zij stelden dat deze als bezwaarschrift tegen het besluit van 4 augustus 2014 moest worden aangemerkt. De Raad oordeelt dat deze brief niet voldoet aan de eisen van een bezwaarschrift en dat het college deze niet als zodanig had hoeven beschouwen. Gelet op deze overwegingen heeft de Raad het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.7790 PW

Datum uitspraak: 20 maart 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
21 november 2016, 16/853 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Stein (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. A.M.H.E.G. Lemmens, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Lemmens. Als tolk is verschenen M.Y. Abdi. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door H.M.W. Kemp.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 4 augustus 2014 heeft het college een aanvraag van appellanten van 23 mei 2014 om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand buiten behandeling gesteld, omdat appellanten de gevraagde gegevens niet binnen de hersteltermijn hadden overgelegd en het college daardoor over onvoldoende gegevens beschikte om de aanvraag goed te kunnen afronden. Appellanten hebben tegen dat besluit geen rechtsmiddel aangewend.
1.2.
Bij besluit van 14 januari 2015 heeft het college appellanten naar aanleiding van een nieuwe aanvraag met ingang van 27 augustus 2014 bijstand verleend.
1.3.
Bij brief van 14 juli 2015 hebben appellanten het college verzocht om terug te komen van het besluit van 4 augustus 2014.
1.4.
Bij besluit van 31 augustus 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 11 februari 2016 (bestreden besluit), heeft het college het verzoek van appellanten afgewezen op de grond dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep hebben appellanten zich op de hierna te bespreken grond tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellanten bestrijden in hoger beroep niet langer dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Zij stellen zich nu op het standpunt dat de weigering om terug te komen van het besluit van
4 augustus 2014 evident onredelijk is. De gronden die appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd en waarnaar wordt verwezen in het kader van de resterende grond, komen er vooral op neer dat de aanvraag van 23 mei 2014 bij besluit van 4 augustus 2014 ten onrechte buiten behandeling is gesteld. Dat is volgens appellanten het geval omdat zij niet over de gevraagde gegevens beschikten, of omdat de gevraagde gegevens niet van belang waren of al verstrekt waren. Zij waren ten einde raad en wisten niet wat zij nog moesten verstrekken. Met de aangevoerde gronden beogen appellanten in feite om het debat op alle genoemde punten alsnog te voeren. Daarin bestaat geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
4.2.
Appellanten voeren voorts aan dat de brief van gezinsvoogd [naam] van 28 augustus 2014 als een bezwaarschrift tegen het besluit van 4 augustus 2014 moet worden aangemerkt. Ook deze grond slaagt niet. Die brief bevat niet een beschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht als bedoeld in artikel 6:5 van de Awb. In die brief wordt weliswaar zijdelings verwezen naar het buiten behandeling stellen van een aanvraag, maar er wordt geen specifieke datum genoemd. De brief is niet gericht aan het college, maar gericht aan de wethouder voor sociale zaken en bevat een verzoek voor het vinden van een oplossing om een dreigende huisuitzetting van het gezin van appellanten te voorkomen. Ook omdat in die brief wordt benoemd dat er verder juridisch geen mogelijkheden meer waren, lag het niet voor de hand dat de wethouder die brief als een bezwaarschrift tegen enig besluit had moeten zien.
4.3.
Gelet op 4.1 en 4.2 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2018.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) L.V. van Donk

HD