ECLI:NL:CRVB:2018:866

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 maart 2018
Publicatiedatum
22 maart 2018
Zaaknummer
16/5421 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijzondere bijstand wegens niet ingeleverde stukken

Op 20 maart 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de weigering van bijzondere bijstand aan appellant, die een aanvraag had ingediend voor bijstand in de kosten van de eigen bijdrage voor verleende rechtsbijstand. Appellant had op 22 april 2015 een aanvraag ingediend, maar heeft verzuimd de gevraagde stukken in te leveren, ondanks herhaalde verzoeken van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het college heeft de aanvraag op 31 juli 2015 afgewezen, omdat appellant zijn inlichtingenverplichting niet was nagekomen. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 6 februari 2018 is appellant niet verschenen, terwijl het college zich liet vertegenwoordigen door een advocaat. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij psychisch ziek is en daarom niet in staat om zijn belangen te behartigen. Hij stelde dat hij alle vereiste documenten al had ingeleverd en dat hij deze opnieuw zou opvragen bij de bank. De Raad heeft echter vastgesteld dat er geen bewijs was voor de stelling van appellant dat hij de documenten al had ingeleverd. Bovendien heeft appellant gedurende de hele procedure, inclusief het hoger beroep, nagelaten de gevraagde financiële gegevens in te leveren.

De Raad concludeert dat de weigering van de bijzondere bijstand terecht is, omdat zonder de benodigde gegevens het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. De beroepsgrond van appellant dat er geen zorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden, werd eveneens verworpen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.5421 PW

Datum uitspraak: 20 maart 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
30 juni 2016, 16/1920 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.K. Bhadai, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2018. Appellant is met bericht niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Siemerink.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 22 april 2015 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand in de kosten van de eigen bijdrage voor verleende rechtsbijstand. Bij brief van 15 juli 2015 heeft het hoofd DHOM Sociaal Juridische Dienstverlening van de gemeente Den Haag appellant verzocht om de in de bijlage genoemde gegevens vóór 29 juli 2015 in te leveren. Het betreft onder meer afschriften van alle betaal- en spaarrekeningen van de laatste drie maanden met daarop het actuele saldo en een recente salarisspecificatie of uitkeringsspecificatie. Appellant heeft die stukken niet ingeleverd.
1.2.
Bij besluit van 31 juli 2015 heeft het college de aanvraag afgewezen. Bij brief van
4 november 2015 heeft een medewerker van de Afdeling Bezwaar en Beroep van de gemeente Den Haag appellant nogmaals in de gelegenheid gesteld de gevraagde stukken in te leveren, ditmaal uiterlijk 30 november 2015. Bij brief van 30 november 2015 heeft appellant verzocht om uitstel van vier weken in verband met bijzondere omstandigheden. Daarop heeft de medewerker namens het college aan appellant bij brief van 4 december 2015 meegedeeld dat hij tot uiterlijk 17 januari 2016 nog eenmaal de gelegenheid krijgt nadere stukken in te leveren. Appellant heeft ook van die gelegenheid geen gebruikgemaakt.
1.3.
Bij besluit van 1 februari 2016 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 31 juli 2015 ongegrond verklaard. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden door het college onvolledige inlichtingen te verstrekken, met als gevolg dat het college niet kan beoordelen of appellant recht op bijzondere bijstand heeft.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.2.
Appellant heeft in hoger beroep, samengevat, het volgende aangevoerd. Appellant is sinds 30 november 2015 psychisch ziek en daarom niet in staat zijn belangen te behartigen. Appellant heeft alle vereiste documenten al ingeleverd bij het college. Hij heeft bij de bank opnieuw gegevens opgevraagd en hij zal deze spoedig inzenden. Het college heeft bij het nemen van zijn besluiten de belangen van appellant niet zorgvuldig afgewogen door geen rekening te houden met de bijzondere omstandigheden waarin appellant verkeert.
4.3.
De beschikbare gegevens bevatten geen aanknopingspunten voor het standpunt van appellant dat hij alle vereiste documenten al eerder bij het college heeft ingeleverd. In het midden kan blijven welke gevolgen zouden moeten worden verbonden aan de door appellant gestelde psychische problemen. Ook de stelling dat hij psychische problemen ondervindt, vindt geen steun in de beschikbare gegevens. De gevraagde financiële gegevens zijn nodig voor de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand. Appellant heeft tot en met de procedure in hoger beroep de tijd gehad die stukken in te leveren. Ook in hoger beroep heeft hij dat niet gedaan, ondanks de aankondiging dat hij deze stukken zou inzenden. Appellant heeft zijn inlichtingenverplichting geschonden door die stukken niet in te leveren. Zoals in 4.1 is overwogen, is dat een grond voor weigering van de bijzondere bijstand. Zonder die gegevens kan het recht op bijstand immers niet worden vastgesteld. Zonder die gegevens kan ook een beoordeling van de belangen van appellant niet op juiste wijze plaatsvinden. De beroepsgrond dat bij de besluitvorming geen zorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden slaagt daarom evenmin.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2018.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) L.V. van Donk

HD