ECLI:NL:CRVB:2018:855
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de medische geschiktheid voor WIA-uitkering na langdurige ziekte en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die zich op 5 december 2012 ziek meldde vanwege klachten aan de rechterknie, heeft later ook nek-, schouder- en rugklachten ontwikkeld, evenals psychische klachten. Op 5 september 2014 diende hij een aanvraag in voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De verzekeringsarts concludeerde dat appellant, ondanks zijn klachten, medisch geschikt was voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies, en dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het Uwv wees zijn aanvraag af.
In bezwaar heeft appellant aanvullende medische informatie overgelegd, maar het Uwv handhaafde zijn eerdere besluit. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen die door de verzekeringsartsen waren vastgesteld, deugdelijk waren gemotiveerd. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij opnieuw stelde dat zijn klachten waren onderschat.
De Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank en bevestigde dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berustte. De Raad oordeelde dat appellant geen medisch objectieve gegevens had overgelegd die aanleiding gaven tot twijfel aan de vastgestelde belastbaarheid. De Raad concludeerde dat appellant in medisch opzicht geschikt moest worden geacht voor de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.