ECLI:NL:CRVB:2018:855

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 maart 2018
Publicatiedatum
22 maart 2018
Zaaknummer
16/741 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische geschiktheid voor WIA-uitkering na langdurige ziekte en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die zich op 5 december 2012 ziek meldde vanwege klachten aan de rechterknie, heeft later ook nek-, schouder- en rugklachten ontwikkeld, evenals psychische klachten. Op 5 september 2014 diende hij een aanvraag in voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De verzekeringsarts concludeerde dat appellant, ondanks zijn klachten, medisch geschikt was voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies, en dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het Uwv wees zijn aanvraag af.

In bezwaar heeft appellant aanvullende medische informatie overgelegd, maar het Uwv handhaafde zijn eerdere besluit. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen die door de verzekeringsartsen waren vastgesteld, deugdelijk waren gemotiveerd. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij opnieuw stelde dat zijn klachten waren onderschat.

De Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank en bevestigde dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berustte. De Raad oordeelde dat appellant geen medisch objectieve gegevens had overgelegd die aanleiding gaven tot twijfel aan de vastgestelde belastbaarheid. De Raad concludeerde dat appellant in medisch opzicht geschikt moest worden geacht voor de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

16.741 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
21 december 2015, 15/3597 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 15 maart 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Wolter, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2018. Appellant is verschenen, vergezeld van zijn schoonzoon [naam schoonzoon] , en bijgestaan door mr. Wolter. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, laatstelijk werkzaam geweest als voorman grondwerker, heeft zich op
5 december 2012 ziek gemeld vanwege rechterknieklachten. Nadien zijn daar nek-, schouder- en rugklachten bijgekomen als ook psychische klachten.
1.2.
Op 5 september 2014 heeft appellant een aanvraag gedaan voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Naar aanleiding van deze aanvraag heeft er verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Een verzekeringsarts heeft appellant onderzocht en de door appellant overgelegde medische informatie uit de behandelend sector bestudeerd. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant langdurig zwaar lichamelijk werk heeft verricht, wat de acuut ontstane klachten plausibel maakt. Wel heeft de verzekeringsarts een discrepantie geconstateerd tussen de ervaren klachten en de bevindingen bij het verrichte onderzoek. Gelet op zijn bevindingen heeft de verzekeringsarts beperkingen vastgesteld voor de nek-, linkerschouder- en rechterknieklachten. De psychische klachten zijn ontstaan in reactie op de lichamelijke klachten, waardoor er beperkingen zijn vastgesteld voor hoge tijdsdruk en conflicthantering. De beperkingen heeft de verzekeringsarts vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 oktober 2014. Nadat een arbeidsdeskundige functies heeft geselecteerd tot het vervullen waarvan appellant in staat is geacht, heeft het Uwv bij besluit van 28 oktober 2014 vastgesteld dat voor appellant geen recht is ontstaan op een WIA-uitkering omdat hij met ingang van 3 december 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.3.
In bezwaar heeft appellant een medicatieoverzicht overgelegd alsmede een doorverwijzing van de huisarts. Appellant heeft aangevoerd dat zijn klachten zijn onderschat, temeer omdat hij zowel voor zijn lichamelijke als psychische klachten onder behandeling is. Gelet op zijn klachten zijn de functies niet geschikt.
1.4.
Het Uwv heeft het bezwaar van appellant tegen het besluit van 28 oktober 2014 bij besluit van 7 mei 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Het bestreden besluit is gebaseerd op een rapport van 27 maart 2015 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in dit rapport de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen voor zware belasting van de nek, knieën en linkerschouder bevestigd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant aanvullend beperkt geacht op aspect 4.7 (schroefbewegingen met hand en arm). Er zijn geen nieuwe medische gegevens die aanleiding geven om meer beperkingen vast te stellen voor de psychische klachten. Appellant voldoet niet aan de criteria voor een urenbeperking. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft met de aangescherpte FML geconcludeerd dat de eerder geselecteerde functies onveranderd geschikt blijven voor appellant. In verband met wijziging van het maatmanloon heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het verlies aan verdiencapaciteit nader vastgesteld op 34,86%.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Hierbij is in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts appellant heeft gezien en gesproken op het spreekuur en lichamelijk en psychisch heeft onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant gesproken op de hoorzitting, de overgelegde medische informatie van het ziekenhuis, de huisarts en medicatie in de beoordeling betrokken en dossieronderzoek verricht. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de lichamelijke en psychische klachten van appellant zijn onderschat. De verzekeringsartsen hebben deugdelijk gemotiveerd welke beperkingen zij hebben vastgesteld voor de nek-, linkerschouder- en rechterknieklachten en de psychische klachten. Over de in beroep door appellant ingebrachte medische stukken heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij rapporten van 23 oktober 2015 en
2 november 2015 overtuigend uiteen heeft gezet waarom deze geen aanleiding geven voor het aannemen van meer of andere beperkingen. Over de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanleiding is te oordelen dat de aan de hand van FML van 27 maart 2015 geselecteerde functies niet passend zijn voor appellant. Volgens de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapporten van 13 april 2015 en 26 oktober 2015 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat appellant met inachtneming van zijn beperkingen deze functies kan vervullen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat zijn lichamelijke en psychische klachten door de verzekeringsartsen zijn onderschat. Appellant is voorts onder behandeling voor zijn lichamelijke klachten in het ziekenhuis en hij wordt voor zijn psychische problemen behandeld. Appellant verwijst naar de medische informatie die hij in bezwaar en beroep heeft overgelegd. Gelet op de combinatie van klachten als gevolg van het zwaar lichamelijke werk dat hij 37 jaar heeft verricht en zijn gevorderde leeftijd is appellant van mening dat vanuit energetisch en preventief opzicht een urenbeperking gerechtvaardigd is. Het feit dat appellant na een ziekmelding eind mei 2016 geaccepteerd is in de Ziektewet (ZW) waarbij hij ongeschikt is bevonden voor de thans voorliggende geselecteerde voorbeeldfuncties, sterkt appellant in de mening dat dit ook op de datum in geding, 3 december 2014, het geval is.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling
4.1.
Het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust wordt onderschreven. De verzekeringsarts heeft appellant onderzocht op zijn spreekuur, anamnese afgenomen en heeft bij zijn beoordeling de beschikking gehad over informatie uit de behandelend sector. Deze arts heeft, zo blijkt uit het rapport van
10 oktober 2014, uitdrukkelijk oog gehad voor het feit dat appellant jarenlang zwaar lichamelijk werk heeft verricht en heeft de door appellant geuite klachten plausibel geacht. In het licht van de informatie van de behandelend artsen en het hieruit blijkende medicatiegebruik, heeft de verzekeringsarts deugdelijk gemotiveerd uiteengezet dat appellant vanuit medisch objectief oogpunt beperkt is te achten voor zware belasting van de nek, de (dominante) linkerschouder en de knieën. De psychische klachten geven aanleiding tot beperkingen voor hoge tijdsdruk en conflicthantering. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deugdelijk gemotiveerd dat op basis van de geobjectiveerde afwijkingen de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid, met een kleine wijziging op aspect 4.7, voldoende tegemoet komt aan zowel de lichamelijke als psychische klachten. Omdat appellant niet voldoet aan de criteria is er geen aanleiding voor het vaststellen van een urenbeperking. Appellant heeft geen medisch objectieve gegevens overgelegd die aanleiding geven tot twijfel aan de door de verzekeringsartsen vastgestelde belastbaarheid op de datum in geding. Evenmin heeft appellant aannemelijk gemaakt dat een urenbeperking is aangewezen. Dat appellant naar aanleiding van een ziekmelding in mei 2016, dus op een tijdstip ruim gelegen na de datum in geding, een uitkering op grond van de ZW heeft ontvangen en daarmee ongeschikt is geacht voor de geselecteerde functies die aan de afwijzing van de WIA-aanvraag ten grondslag liggen, maakt niet dat de in geding zijnde medische beoordeling onjuist is.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat appellant, uitgaande van de belastbaarheid zoals vastgelegd in de FML van 27 maart 2015, in medisch opzicht geschikt moet worden geacht voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies wordt eveneens onderschreven. In het rapport van 13 april 2015, aangevuld met een rapport van 26 oktober 2015 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, zijn de signaleringen met betrekking tot de belastende factoren in de functies voldoende inzichtelijk en overtuigend toegelicht.
4.3.
Gelet op de overwegingen 4.1 en 4.2 moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2018.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) I.G.A.H. Toma

CVG