ECLI:NL:CRVB:2018:853
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een oorlogsslachtoffer onder de Algemene Oorlogsongevallenregeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 maart 2018 uitspraak gedaan in het geding tussen appellante en de Pensioen- en Uitkeringsraad. Appellante, geboren in 1936, had in juli 2015 een aanvraag ingediend voor toekenningen op grond van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR). Bij besluit van 5 januari 2016 werd appellante erkend als oorlogsslachtoffer, met een vastgesteld arbeidsongeschiktheidspercentage van 30%, dat beleidsmatig werd afgerond naar 30%. Appellante maakte bezwaar tegen de hoogte van dit percentage, wat leidde tot het bestreden besluit van 26 oktober 2016, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard.
Tijdens de zitting op 9 februari 2018 werd appellante bijgestaan door haar advocaat, mr. P. Lesquillier, terwijl de Pensioen- en Uitkeringsraad werd vertegenwoordigd door mr. A.L. van der Wiel. De Raad beoordeelde de argumenten van beide partijen en verwees naar eerdere uitspraken, waaronder nummer 16/6694 Wubo, om de onbevoegdheid van de geneeskundig adviseurs van verweerder te onderbouwen. De Raad concludeerde dat de medische adviezen zorgvuldig waren voorbereid en dat er geen medische gegevens waren aangedragen die de vastgestelde arbeidsongeschiktheid in twijfel trokken.
De Raad oordeelde dat het bestreden besluit in rechte stand kon houden en verklaarde het beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met B.J. van de Griend als voorzitter en A. Beuker-Tilstra en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van griffier A.M. Pasmans.