ECLI:NL:CRVB:2018:853

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 maart 2018
Publicatiedatum
22 maart 2018
Zaaknummer
16/7120 AOR
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een oorlogsslachtoffer onder de Algemene Oorlogsongevallenregeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 maart 2018 uitspraak gedaan in het geding tussen appellante en de Pensioen- en Uitkeringsraad. Appellante, geboren in 1936, had in juli 2015 een aanvraag ingediend voor toekenningen op grond van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR). Bij besluit van 5 januari 2016 werd appellante erkend als oorlogsslachtoffer, met een vastgesteld arbeidsongeschiktheidspercentage van 30%, dat beleidsmatig werd afgerond naar 30%. Appellante maakte bezwaar tegen de hoogte van dit percentage, wat leidde tot het bestreden besluit van 26 oktober 2016, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard.

Tijdens de zitting op 9 februari 2018 werd appellante bijgestaan door haar advocaat, mr. P. Lesquillier, terwijl de Pensioen- en Uitkeringsraad werd vertegenwoordigd door mr. A.L. van der Wiel. De Raad beoordeelde de argumenten van beide partijen en verwees naar eerdere uitspraken, waaronder nummer 16/6694 Wubo, om de onbevoegdheid van de geneeskundig adviseurs van verweerder te onderbouwen. De Raad concludeerde dat de medische adviezen zorgvuldig waren voorbereid en dat er geen medische gegevens waren aangedragen die de vastgestelde arbeidsongeschiktheid in twijfel trokken.

De Raad oordeelde dat het bestreden besluit in rechte stand kon houden en verklaarde het beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met B.J. van de Griend als voorzitter en A. Beuker-Tilstra en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van griffier A.M. Pasmans.

Uitspraak

16.7120 AOR

Datum uitspraak: 22 maart 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P. Lesquillier, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 26 oktober 2016, kenmerk BZ01102100 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Lesquillier. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.L. van der Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren in 1936, heeft in juli 2015 een aanvraag ingediend om toekenningen op grond van de AOR.
1.2.
Bij besluit van 5 januari 2016 heeft verweerder appellante aanvaard als oorlogsslachtoffer in de zin van de AOR. Vastgesteld is dat zij oorlogsletsel (psychische klachten) heeft als gevolg waarvan sprake is van ongeschiktheid voor het verrichten van passende arbeid voor 30%. Aan appellante is een onder meer een invaliditeitsuitkering toegekend.
1.3.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de hoogte van het arbeidsongeschiktheidspercentage. Bij het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
2.1.
Voor het oordeel omtrent de namens appellante gestelde onbevoegdheid van de geneeskundig adviseurs van verweerder om DSM-diagnoses te stellen verwijst de Raad naar zijn uitspraak van heden in het geding tussen appellante en verweerder, nummer 16/6694 Wubo.
2.2.
Het standpunt van verweerder is in eerste instantie gebaseerd op een door de geneeskundig adviseur A.M. Ohlenschlager, arts, uitgebracht advies dat tot stand is gekomen na een persoonlijk onderhoud dat deze arts met appellante heeft gehad. Ohlenschlager heeft geconcludeerd dat bij appellante sprake is van een PTSS en een angststoornis NOA, naast cluster B en C persoonlijkheidstrekken. Zij heeft vastgesteld dat appellante beperkingen ondervindt in vier van de aan de American Medical Association (AMA) ontleende rubrieken en qua invaliditeit dient te worden ingedeeld in klasse III (50%). De helft van deze invaliditeit achtte zij een gevolg van de in het kader van de AOR in aanmerking te nemen oorlogsomstandigheden, zodat zij tot een arbeidsongeschiktheidspercentage van 25 heeft geadviseerd.
2.3.
Verweerder heeft het bezwaarschrift voorgelegd aan een andere geneeskundig adviseur, R.J. Roelofs, arts. Deze arts heeft het advies van Ohlenschlager onderschreven.
2.4.
De Raad acht het bestreden besluit met deze adviezen zorgvuldig voorbereid en gemotiveerd. Door appellante zijn geen medische gegevens aangedragen op grond waarvan getwijfeld zou moeten worden aan het vastgestelde arbeidsongeschiktheidspercentage van 25 dat beleidsmatig wordt afgerond naar 30. In beroep is verwezen naar de bevindingen van drs. E. Boumans (gestalttherapeut/andragoloog) maar daaruit kan niet worden afgeleid dat de door verweerder, in navolging van zijn geneeskundig adviseurs, aangenomen causale arbeidsongeschiktheid is ondergewaardeerd. Boumans benoemt sequentiële traumatisering en betrekt daarbij ook de niet onder de AOR vallende gebeurtenissen. De bevindingen van Boumans geven onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat de psychische klachten voor meer dan 50% aan de oorlogservaringen moeten worden toegeschreven. Ook zijn de
AMA-beperkingen van appellante door Boumans niet inzichtelijk gemaakt. Verder is betoogd dat reden is voor 100% algemene en beroepsinvaliditeit, althans hoger dan 50%, gezien het feit dat er sprake zou zijn geweest van een volledige arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering. Gegevens hierover ontbreken echter. Verweerder heeft overigens ook aangenomen dat appellante al voor haar 70e jaar arbeidsongeschikt was.
2.5.
Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en A. Beuker-Tilstra en
C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van A.M. Pasmans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2018.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) A.M. Pasmans

HD