ECLI:NL:CRVB:2018:849

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 maart 2018
Publicatiedatum
22 maart 2018
Zaaknummer
16/3591 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invaliditeitspercentage en gebruik van hulpmiddelen door voormalig militair

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een voormalig militair die een verhoging van zijn invaliditeitspercentage verzoekt vanwege pijnklachten in zijn schouders en ellebogen, die hij toeschrijft aan het chronisch gebruik van krukken. De appellant, die in 1982 in militaire dienst trad, heeft in de loop der jaren diverse operaties ondergaan aan zijn enkels en knieën. De minister van Defensie heeft eerder een oorzakelijk dienstverband aanvaard voor de aandoeningen van de enkelbanden en knieën, maar niet voor de overige klachten. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en de medische rapportages van verschillende specialisten, waaronder orthopedisch chirurg dr. P.T.D. Kingma, in overweging genomen. Kingma concludeert dat de pijnklachten van de appellant niet in verband staan met de dienstverbandaandoeningen, maar eerder het gevolg zijn van overgewicht en neurologische problematiek. De rechtbank heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad oordeelt dat de minister zijn besluit toereikend heeft gemotiveerd en dat er onvoldoende bewijs is voor een verband tussen het gebruik van hulpmiddelen en de dienstverbandaandoeningen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

16/3592 MPW
Datum uitspraak: 22 maart 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
20 april 2016, 15/7788 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Defensie (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.B. Knook hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Knook. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.R.C. Adang.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is [in] 1982 in militaire dienst getreden en [in] 1983 met groot verlof gegaan. Bij appellant is een dubbelzijdige aandoening van de enkelbanden geconstateerd, waarvoor de minister verergerend dienstverband heeft aanvaard. Bij besluit van 9 oktober 2007 is ook oorzakelijk dienstverband aanvaard voor een aandoening van beide knieën. De mate van invaliditeit is daarbij bepaald op 40% voor de aandoening van de enkelbanden en 20% voor de aandoening van de knieën, in totaal 60%.
In het geneeskundig onderzoek staat vermeld dat de aandoening van beide knieën het gevolg moet worden geacht van de aandoening van beide enkels. Er is geen dienstverband aanvaard voor de overige aandoeningen waaraan appellant lijdt, te weten een doorgemaakte aandoening van het zenuwstelsel, van de schildklier en van de neusbijholtes. Appellant heeft in de loop der jaren diverse operaties ondergaan aan zijn enkels en knieën.
1.2.
Appellant heeft op 29 juni 2009 verzocht om verhoging van het invaliditeitspercentage, omdat hij lijdt aan pijn in de schouders en ellebogen vanwege het continue gebruik van krukken. Dit verzoek is afgewezen. Het bezwaar van appellant is bij besluit van 27 april 2012 ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat de pijn in de ellebogen wordt veroorzaakt door een tijdelijke aandoening. De linkerschouderklachten worden veroorzaakt door een letsel dat vele jaren na de militaire dienst is opgelopen. Voor deze klachten wordt daarom geen dienstverband aangenomen.
1.3.
Bij brief, ontvangen op 14 februari 2013, heeft appellant wederom verzocht om verhoging van het invaliditeitspercentage, vanwege pijn aan zijn ellebogen, linkerheup en beide polsen. Dit verzoek heeft de minister bij besluit van 14 februari 2014 afgewezen. Daarbij heeft de minister zich gebaseerd op het rapport van het geneeskundig onderzoek van
4 februari 2014, waarbij onder meer gebruik is gemaakt van een rapport van
dr. A.R. Koomen, medisch specialistisch adviseur. Koomen sluit niet uit dat een verergerend dienstverband bestaat tussen de aandoeningen aan de enkelbanden en de knieën en de pijn aan de gewrichten. De verzekeringsarts acht een dergelijk verband niet aannemelijk en heeft geconcludeerd dat het overgewicht (adipositas) van appellant de overwegende factor is in de klachten van de gewrichten.
1.4.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 14 februari 2014 en daarbij een rapport van drs. L.D. van der Schuur, arts overgelegd. Van der Schuur stelt dat niet duidelijk is aangetoond en onderbouwd dat het gebruik van hulpmiddelen heeft te maken met het overgewicht. De hulpmiddelen zijn steeds gebruikt naar aanleiding van diverse operaties, die alle te maken hadden met de dienstverbandaandoeningen. Van der Schuur concludeert tot een verhoging van de mate van invaliditeit met 10%. Naar aanleiding van het bezwaar is appellant onderzocht door orthopedisch chirurg dr. P.T.D. Kingma. Kingma komt tot de conclusie dat de schouder-, elleboog- en polsklachten met name het gevolg zijn van het chronische gebruik van hulpmiddelen (krukken), waarbij de noodzaak voor deze hulpmiddelen is gelegen in het (gecorrigeerde) overgewicht, het rigide en trage bewegingspatroon en de evenwichtsstoornissen/wegrakingen en niet in de gevonden enkel- en knie- afwijkingen van appellant. Bij besluit van 23 september 2015 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het bestreden besluit op een medische onderbouwing berust die op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en waarbij rekening is gehouden met informatie uit de behandelende sector. In het advies van Kingma is inzichtelijk onderbouwd dat het overgewicht dat appellant voorheen had de voornaamste factor is geweest en ten tijde van belang nog was voor het gebruik van krukken en rolstoel. Ook is inzichtelijk gemotiveerd dat het gebruik van krukken en rolstoel na operaties zonder dat overgewicht van tijdelijke aard zou zijn geweest en derhalve niet de oorzaak is van de elleboog- en polsklachten, dat het overgewicht niet in oorzakelijk verband staat met de aandoeningen aan enkels en knieën en dat de elleboog- en polsklachten vanwege het overgewicht niet geheel reversibel zijn.
3. De Raad komt naar aanleiding van wat partijen hebben aangevoerd tot de volgende beoordeling.
3.1.
Partijen zijn het erover eens dat de overbelasting is veroorzaakt door het gebruik van hulpmiddelen. De vraag die partijen verdeeld houdt, is of dat gebruik verband houdt met de aandoeningen waarvoor dienstverband is aanvaard.
3.2.
Kingma ziet onvoldoende aanknopingspunten om het chronisch gebruik van hulpmiddelen toe te schrijven aan de dienstverbandaandoeningen. Hij wijst op de neurologische problematiek van appellant, waarvoor geen dienstverband is aanvaard, en de (gecorrigeerde) adipositas. De Raad ziet geen aanleiding Kingma hierin niet te volgen. De verklaring van Van der Schuur dat het goed is voor te stellen dat appellant de krukken is blijven gebruiken na het herstel van de functie van de gewrichten en dat er geen advies van een arts te vinden is dat hij de krukken moest laten staan na dat herstel, zegt iets over de voorstelbaarheid van het blijven gebruiken van de hulpmiddelen, maar leidt niet tot twijfel aan de juistheid van de bevindingen van Kingma. De verwijzing naar het rapport van
Van der Schuur kan appellant daarom niet baten. De Raad concludeert, de inhoud van de medische rapportages overziende, dat er onvoldoende aanleiding is voor het aannemen van een verband tussen het (voortgezette) hulpmiddelengebruik en de dienstverbandaandoening. Met de rechtbank en anders dan appellant heeft betoogd, wordt dan ook geoordeeld dat de minister zijn besluit toereikend heeft gemotiveerd.
3.3.
Uit 3.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en A. Beuker-Tilstra en
C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van A.M. Pasmans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2018.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) A.M. Pasmans

HD