ECLI:NL:CRVB:2018:844

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 maart 2018
Publicatiedatum
22 maart 2018
Zaaknummer
17/768 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor woninginrichting op basis van lening bij zus

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting door appellanten, die een lening bij de zus van appellant hebben afgesloten om deze kosten te dekken. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Oosterhout, omdat volgens de gemeentelijke richtlijn de kosten van duurzame gebruiksgoederen en inrichtingskosten tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren, die uit een inkomen ter hoogte van de bijstandsnorm kunnen worden voldaan. De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van appellanten tegen deze afwijzing ongegrond, en appellanten gingen in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de inrichtingskosten waarvoor appellanten bijzondere bijstand hadden aangevraagd, al vóór de aanvraag waren gemaakt en gefinancierd uit de lening bij de zus van appellant. De gronden die appellanten in hoger beroep aanvoerden, waren in wezen een herhaling van hun eerdere argumenten, waarop de rechtbank al gemotiveerd had gereageerd. De Raad concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de richtlijn rechtvaardigden, en dat het hoger beroep derhalve niet slaagde.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met W.H. Bel als voorzitter en E.C.R. Schut en M. ter Brugge als leden. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 6 maart 2018.

Uitspraak

17.768 PW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 december 2016, 16/4717 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Oosterhout (college)
Datum uitspraak: 6 maart 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. P.W.J.C. van Peer, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. J.C. Sneep. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
D.G.H. Wagemakers en mr. F.M.F.N. Baeten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten hebben op 3 november 2015 bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) aangevraagd voor de kosten van inrichting van hun woning op het adres [adres] (inrichtingskosten). Om deze kosten te kunnen voldoen hebben appellanten een lening afgesloten bij de zus van appellant.
1.2.
Bij besluit van 17 december 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 14 juni 2016 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat in de gemeentelijke richtlijn “Duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten” is bepaald dat de kosten van duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan horen, welke voldaan kunnen worden uit een inkomen ter hoogte van de toepasselijke bijstandsnorm door middel van reservering dan wel gespreide betaling achteraf. Alleen indien sprake is van bijzondere omstandigheden in het individuele geval kan van deze regel worden afgeweken. Van bijzondere omstandigheden is geen sprake. Het kan appellanten worden verweten dat hun inboedel is vernietigd en dat zij geen beroep hebben gedaan op de mogelijkheden van de Kredietbank. Daarnaast is in de kosten voorzien door middel van een lening van de zus van appellant.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, samengevat weergegeven, overwogen dat appellanten in de inrichtingskosten hebben voorzien door middel van een lening van de zus van appellant. Nu de zus heeft voorzien in de kosten doen deze zich niet voor.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Samengevat hebben appellanten - evenals in beroep - aangevoerd dat zij daadwerkelijk kosten hebben gemaakt en dat deze kosten noodzakelijk waren. Om deze kosten te voldoen waren zij genoodzaakt om geld te lenen van de zus van appellant. Dat zij de bijzondere bijstand wilden gebruiken om het van de zus geleende bedrag terug te betalen, doet er niet aan af dat zij recht hebben op een vergoeding van de door hen gemaakte kosten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat de inrichtingskosten waarvoor appellanten bijzondere bijstand hebben aangevraagd al vóór de aanvraag zijn gemaakt en zijn voldaan uit de lening die appellanten hebben afgesloten bij de zus van appellant.
4.2.
De gronden die appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep hebben aangevoerd. De rechtbank is in de aangevallen uitspraak gemotiveerd op die gronden ingegaan. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen, zoals onder 2 samengevat weergegeven.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel als voorzitter en E.C.R. Schut en M. ter Brugge als leden, in tegenwoordigheid van S.A. de Graaff als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2018.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) S.A. de Graaff

HD