ECLI:NL:CRVB:2018:828
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en rechtsgeldigheid van medisch onderzoek door verzekeringsarts in opleiding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant. Appellant, die eerder als verkoopmedewerker werkte, meldde zich ziek op 15 mei 2014 met nek- en rugklachten. Het Uwv beëindigde zijn ziekengeld per 22 juni 2015, na te hebben vastgesteld dat hij geschikt was voor zijn laatst verrichte arbeid. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde het beroep gegrond, terwijl de rechtsgevolgen van het besluit in stand werden gelaten. Appellant stelde dat de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek niet gewaarborgd was, omdat het was uitgevoerd door een verzekeringsarts in opleiding en niet door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Hij voerde aan dat dit gebrek, samen met het niet ontvangen van de uitnodiging voor de hoorzitting, hem recht op ziekengeld zou moeten geven.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn bezwaren en voegde daaraan toe dat hij niet over de middelen beschikte om een deskundige in te schakelen, wat volgens hem leidde tot een oneerlijk proces. De Raad oordeelde echter dat de bezwaren van appellant niet konden leiden tot recht op ziekengeld. De Raad bevestigde dat de verzekeringsarts in opleiding het dossier had bestudeerd en appellant adequaat had onderzocht. De Raad concludeerde dat er geen reden was om aan de uitkomsten van het medisch onderzoek te twijfelen en dat het verzoek om een deskundige niet werd gehonoreerd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.