ECLI:NL:CRVB:2018:799
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.T.H. Zimmerman
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstandsuitkering wegens verblijf in het buitenland en de gevolgen voor het recht op bijstand
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die sinds 2 april 2012 bijstandsuitkering ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had zijn bijstandsuitkering zien intrekken over de periode van 19 juni 2013 tot en met 30 oktober 2013. Dit gebeurde naar aanleiding van een melding dat appellant te lang in het buitenland verbleef, in dit geval Djibouti. De gemeente Breda had op basis van onderzoek vastgesteld dat appellant in deze periode niet had gemeld dat hij in het buitenland verbleef, wat leidde tot de intrekking van zijn bijstandsuitkering en de terugvordering van eerder verstrekte bijstand.
De Raad heeft vastgesteld dat appellant over de eerste vier weken van zijn verblijf in het buitenland, van 19 juni 2013 tot 17 juli 2013, recht had op bijstand. De Raad oordeelde dat de schending van de inlichtingenverplichting door appellant niet leidde tot het verlies van recht op bijstand voor deze periode. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van de gemeente, maar handhaafde de intrekking van de bijstand over de periode van 17 juli 2013 tot en met 30 oktober 2013. De Raad oordeelde dat er geen zeer dringende redenen waren die een uitzondering op de regels van de WWB rechtvaardigden.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel de bijstandsontvanger als het bijstandsverlenend orgaan in het kader van de inlichtingenverplichting en de gevolgen van verblijf in het buitenland voor het recht op bijstand. De Raad heeft het college opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar tegen het besluit van 4 september 2015, voor zover het de terugvordering betreft, en heeft het college veroordeeld in de kosten van appellant.