Uitspraak
16.4078 PW
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die sinds 11 september 2012 bijstand ontving op grond van de Participatiewet. Naar aanleiding van een anonieme melding dat appellante gehuwd was met een persoon zonder geldige verblijfsvergunning en dat deze persoon onroerend goed in Turkije bezat, heeft de gemeente Tilburg een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van het vermogen en de inkomsten van haar echtgenoot. Op basis van deze bevindingen heeft het college van burgemeester en wethouders van Tilburg besloten de bijstand van appellante in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 13 maart 2018 geoordeeld dat het college terecht de bijstand heeft ingetrokken en de kosten heeft teruggevorderd. De Raad oordeelde dat appellante verantwoordelijk is voor de informatie die zij op haar aanvraagformulier verstrekt en dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet op de hoogte was van het vermogen van haar echtgenoot. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en stelde vast dat de intrekking van de bijstand niet beperkt was tot een bepaalde periode, maar gold vanaf de datum van intrekking tot de datum van het intrekkingsbesluit. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.