ECLI:NL:CRVB:2018:785
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering en geschiktheid van functies in medisch opzicht
Op 15 maart 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de weigering van een WIA-uitkering. Appellante, die zich op 28 september 2012 ziek meldde met depressieve- en angstklachten, had na een eerdere beoordeling door het Uwv geen recht op een uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die aan deze beslissing ten grondslag lag, vermeldde diverse beperkingen, maar het Uwv concludeerde dat appellante in staat was om licht fysiek werk te verrichten.
Na een aantal procedures en een hoorzitting, waarin appellante haar standpunt herhaalde dat haar klachten waren onderschat, oordeelde de rechtbank dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank vond geen aanleiding om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsartsen en onderschreef de medische grondslag van het bestreden besluit. Appellante had geen nieuwe medische gegevens overgelegd die de juistheid van de beperkingen in de FML in twijfel trokken.
In hoger beroep bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de belastbaarheid van appellante niet was onderschat en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch passend waren. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak zonder veroordeling in proceskosten.