ECLI:NL:CRVB:2018:774

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 maart 2018
Publicatiedatum
15 maart 2018
Zaaknummer
17/2483 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eervol ontslag en schadevergoeding bij ambtenarenrecht

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin haar beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek ongegrond werd verklaard. Appellante, die sinds oktober 1998 werkzaam was bij de gemeente, werd per 1 januari 2016 eervol ontslagen op grond van artikel 8:3, eerste lid, van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO). Dit ontslag volgde op een reorganisatie en na een periode waarin appellante boventallig was verklaard. Appellante stelde dat het college haar een schadevergoeding had moeten toekennen, omdat zij van mening was dat het college niet had voldaan aan zijn inspanningsverplichting om ontslag of werkloosheid te voorkomen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat er geen grond was voor het toekennen van een schadevergoeding, omdat het ontslag op een reorganisatie was gebaseerd en de relevante bepalingen in de CAR/UWO niet van toepassing waren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

17/2483 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 februari 2017, 16/4387 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van de Hilvarenbeek (college)
Datum uitspraak: 15 maart 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.C. van Langen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens het college heeft mr. M.T.J.H. Berns, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Langen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. Berns en ing. P.J.M. Arens.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was sinds oktober 1998 werkzaam bij de gemeente Hilvarenbeek, laatstelijk als [medewerker A.].
1.2.
Bij besluit van 24 september 2013 is appellante meegedeeld dat haar functie per 1 oktober 2013 wordt opgeheven en dat zij per die datum boventallig wordt verklaard. Dit besluit staat in rechte vast. Er is een Van Werk Naar Werk-traject gestart.
1.3.
Na daartoe het voornemen kenbaar te hebben gemaakt waarop appellante haar zienswijze naar voren heeft gebracht, heeft het college bij besluit van 18 december 2015 appellante per
1 januari 2016 eervol ontslag verleend op grond van artikel 8:3, eerste lid, van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO).
1.4.
Bij besluit van 9 juni 2016 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 18 december 2015 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van wat partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht, komt de Raad tot de volgende beoordeling.
3.1.
Net als in het beroep in eerste aanleg heeft appellante in hoger beroep naar voren gebracht dat zij geen herstel van het dienstverband wenst, maar dat zij van mening is dat het college haar bij het ontslagbesluit een schadevergoeding had moeten toekennen. Hiertoe is aangevoerd dat het college niet heeft voldaan aan zijn inspanningsverplichting om ontslag dan wel werkloosheid te voorkomen. Er is geen sprake van goed werkgeverschap. Voor de berekening van de ontslagvergoeding verwijst appellante naar de rechtspraak van de Raad inzake artikel 8:8 van de CAR/UWO.
3.2.
Met de rechtbank en anders dan appellante heeft betoogd, is de Raad van oordeel dat voor toepassing van de zogenoemde CRvB-formule, die wordt gebruikt voor de berekening van de ontslagvergoeding bij een ontslag op grond van artikel 8:8 van de CAR/UWO (de zogeheten plus), geen grond bestaat. Het ontslag van appellante is gestoeld op een reorganisatie. In artikel 10d:4, eerste lid, van de CAR/UWO is voorgeschreven dat voor de ambtenaar die op grond van artikel 8:8 wordt ontslagen een passende regeling wordt getroffen. Een vergelijkbare bepaling ontbreekt ten aanzien van de overige ontslaggronden van de CAR/UWO. Nu appellante is ontslagen op grond van artikel 8:3, eerste lid, van de CAR/UWO is er geen grond voor het toekennen van een plus. Daarmee is er evenmin grond voor toekenning van een vergoeding op grond van het leerstuk van de nadeelcompensatie.
3.3.
Uit 3.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en K.J. Kraan en H. Benek als leden, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2018.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) J. Tuit

HD