ECLI:NL:CRVB:2018:761
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van ingezetenschap en recht op kinderbijslag van een Surinaamse nationaliteit in Nederland
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 maart 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellante met de Surinaamse nationaliteit, die in Nederland kinderbijslag aanvroeg. De appellante had in 2011 tijdelijk in Nederland gewoond en was daarna naar België verhuisd. In 2013 keerde zij terug naar Nederland, maar haar aanvraag voor kinderbijslag werd afgewezen door de Sociale verzekeringsbank (Svb) op grond van het ontbreken van ingezetenschap. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging. De Raad heeft vastgesteld dat appellante onvoldoende bewijs heeft geleverd voor een duurzame band met Nederland op de peildata in geding. De Raad oordeelde dat de Svb in eerdere besluiten terecht had geoordeeld dat appellante geen recht op kinderbijslag had, omdat zij niet als ingezetene van Nederland kon worden beschouwd. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het besluit van de Svb in stand gelaten. De Raad heeft de Svb ook veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.254,50 bedragen. De uitspraak benadrukt het belang van de beoordeling van ingezetenschap en de voorwaarden voor het verkrijgen van kinderbijslag in Nederland.