ECLI:NL:CRVB:2018:723

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 maart 2018
Publicatiedatum
13 maart 2018
Zaaknummer
17/987 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de regeling voor bijzondere bijstand voor chronisch zieken en gehandicapten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Gelderland en de einduitspraak van de rechtbank Arnhem. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) voor chronisch zieken en gehandicapten. De betrokkenen hadden op 6 oktober 2015 een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in meerkosten, maar deze was door het college van burgemeester en wethouders van Arnhem afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de regeling TM-CZG, die voorziet in bijzondere bijstand, niet voldeed aan de wettelijke vereisten en dat de afwijzing van de aanvraag op een ondeugdelijke grondslag berustte. De rechtbank stelde het college in de gelegenheid om het gebrek in het besluit te herstellen, maar het college maakte hier geen gebruik van. In hoger beroep heeft de Raad geoordeeld dat de regeling TM-CZG daadwerkelijk gemaakte kosten bestrijdt en niet kan worden aangemerkt als categoriale bijzondere bijstand. De Raad heeft geconcludeerd dat de regeling voorziet in maatwerk en dat de voorwaarden voor toekenning niet de grenzen van een redelijke wetsuitleg te buiten gaan. Het hoger beroep van het college is dan ook gegrond verklaard, en de eerdere uitspraken van de rechtbank zijn vernietigd. De Raad heeft het beroep tegen het besluit van 6 januari 2016 ongegrond verklaard.

Uitspraak

17.987 PW, 17/1464 PW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Gelderland van 22 november 2016, 16/660 (aangevallen tussenuitspraak), en de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 27 december 2016, 16/660 (aangevallen einduitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem (appellant)
[Betrokkene 1] en [Betrokkene 2] te [woonplaats] (betrokkenen)
Datum uitspraak: 6 maart 2018
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkenen hebben een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2018. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. van Wolfen en P.T.F.A de Boer. Betrokkenen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkenen hebben op 6 oktober 2015 een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend op grond van de Participatiewet (PW) in de vorm van een tegemoetkoming meerkosten chronisch zieken en gehandicapten.
1.2.
Bij besluit van 18 november 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 6 januari 2016 (bestreden besluit), heeft appellant de aanvraag afgewezen. Appellant heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat betrokkenen niet voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een financiële tegemoetkoming, zoals opgenomen in de regeling Tegemoetkoming meerkosten chronisch zieken en gehandicapten (TM-CZG) van de gemeente [woonplaats].
2.1.
Bij de aangevallen tussenuitspraak heeft de rechtbank vastgesteld dat met ingang van
1 januari 2015 de categoriale bijzondere bijstand voor chronisch zieken en gehandicapten op grond van het tot dan toe geldende artikel 35, vierde lid, van de PW is vervallen. Vervolgens heeft de rechtbank geoordeeld dat het beleid, zoals neergelegd in de regeling TM-CZG, voorziet in bijzondere bijstand aan chronisch zieken en gehandicapten zonder dat in het individuele geval wordt onderzocht of er sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee sprake van categoriale bijzondere bijstand en heeft appellant met het desbetreffende beleid geen juiste toepassing gegeven aan artikel 35, eerste lid, van de PW. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de in het beleid gestelde voorwaarden om als chronisch ziek of gehandicapt te worden aangemerkt, de grenzen van een redelijke wetsuitleg te buiten gaan. De regeling TM-CZG moet dan ook wegens strijd met artikel 35, eerste lid, van de PW buiten toepassing blijven. Dit leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit op een ondeugdelijke grondslag berust. De rechtbank heeft appellant in de gelegenheid gesteld om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
2.2.
Bij brief van 2 december 2016 heeft appellant de rechtbank meegedeeld geen gebruik te maken van de mogelijkheid het door de rechtbank geconstateerde gebrek in bestreden besluit te herstellen.
2.3.
Bij de aangevallen einduitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen tussenuitspraak en de aangevallen einduitspraak gekeerd. Daartoe heeft appellant, samengevat, aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de regeling TM-CZG moet worden aangemerkt als een vorm van categoriale - en dus ongeoorloofde - bijzondere bijstand.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het van toepassing zijnde wettelijk kader wordt verwezen naar de aangevallen tussenuitspraak.
4.2.
Met het wetsvoorstel tot Wijziging van de Wet werk en bijstand en enkele andere sociale zekerheidswetten heeft de wetgever de mogelijkheden voor het verlenen van categoriale bijzondere bijstand beperkt. De wetgever heeft ervoor gekozen om alleen de categoriale bijzondere bijstand in de vorm van een collectieve aanvullende zorgverzekering, dan wel een tegemoetkoming in de premie van een dergelijke verzekering te handhaven. In de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel is vermeld dat in het kader van de intensivering van de bestrijding van armoede in Nederland groot belang wordt gehecht aan het maatwerkprincipe van de individuele bijzondere bijstand. De verlening van categoriale bijzondere bijstand aan categorieën personen bij wie niet is vastgesteld of de desbetreffende kosten daadwerkelijk noodzakelijk of gemaakt zijn, moet daarom worden beperkt. In de memorie van toelichting is voorts gewezen op de voor de colleges bestaande mogelijkheid om binnen de wettelijke kaders van de individuele bijzondere bijstand groepen aan te wijzen, waarvan vaststaat dat zij door de bijzondere omstandigheden waarin zij verkeren, daadwerkelijk specifieke noodzakelijke kosten hebben. Op deze wijze is het mogelijk, om gebruik makend van groepskenmerken, maatwerkondersteuning te bieden in de vorm van individuele bijzondere bijstand (Kamerstukken II 2013/14, 33 801, nr. 3, blz. 20-22).
4.3.
Anders dan de rechtbank en met appellant is de Raad van oordeel dat de regeling
TM-CZG daadwerkelijk gemaakte kosten bestrijdt en niet kan worden aangemerkt als een vorm van categoriale bijzondere bijstand. De desbetreffende regeling voorziet in een financiële tegemoetkoming, bestemd voor de meerkosten van chronisch zieken en gehandicapten die voortkomen uit hun ziekte of handicap. Om als chronisch ziek of gehandicapt in het kader van deze regeling te worden aangemerkt, moet zijn voldaan aan twee cumulatieve voorwaarden ofwel groepskenmerken). In het jaar voorafgaand aan de aanvraag moet het volledige eigen risico voor de zorgverzekering zijn betaald en daarnaast moet in het lopende jaar de eigen bijdragen aan het Centraal Administratie Kantoor worden betaald voor één of meer maatwerkvoorzieningen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning. Hiermee voorziet de regeling TM-CZG in maatwerk door slechts aan (een groep) personen die voldoen aan deze voorwaarden een compensatie te bieden voor daadwerkelijk gemaakte kosten en is geen sprake van het ongericht verstrekken van inkomenssteun ongeacht of de kosten in het individuele geval noodzakelijk zijn en feitelijk zijn gemaakt. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, ziet de Raad niet in dat de in het beleid gestelde voorwaarden de grenzen van een redelijke wetsuitleg te buiten gaan.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep slaagt, zodat de aangevallen tussenuitspraak en de aangevallen einduitspraak dienen te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep ongegrond verklaren.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen tussenuitspraak en de aangevallen einduitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 6 januari 2016 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel als voorzitter en E.C.R. Schut en M. ter Brugge als leden, in tegenwoordigheid van S.A. de Graaff als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2018.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) S.A. de Graaff

HD