ECLI:NL:CRVB:2018:717

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 maart 2018
Publicatiedatum
13 maart 2018
Zaaknummer
16/4887 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens gebrek aan procesbelang in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. K. Celebi, had hoger beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn beroep door de rechtbank. De rechtbank had geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam volledig tegemoet was gekomen aan de verzoeken van de appellant, waardoor er geen procesbelang meer zou zijn. De appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college om geen vergoeding voor de hoorzitting toe te kennen.

De Raad heeft vastgesteld dat het college inderdaad een kostenvergoeding had toegekend voor de indiening van een bezwaarschrift en dat er een toezegging was gedaan voor een extra vergoeding voor de hoorzitting. Tijdens de zitting heeft de Raad appellant gevraagd naar zijn procesbelang, waarop appellant enkel kon aanvoeren dat de kostenvergoeding voor de hoorzitting niet was uitbetaald. De Raad concludeerde dat dit geen procesbelang opleverde, aangezien appellant met een uitspraak in hoger beroep niet in een gunstiger positie kon komen dan met de reeds toegekende kostenvergoeding.

Daarom heeft de Centrale Raad van Beroep het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen voldoende procesbelang was. De Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.4887 WWB

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
14 juni 2016, 15/6493 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 6 maart 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K. Celebi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Celebi. Het college heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 27 februari 2015 heeft het college de aanvraag om bijzondere bijstand voor advocaatkosten afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar heeft het college bij besluit van 4 september 2015 (bestreden besluit) gegrond verklaard. Tevens heeft het college voor de indiening van een bezwaarschrift € 490,- toegekend.
1.2.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en aangevoerd dat ten onrechte geen vergoeding voor de hoorzitting is toegekend.
1.3.
Bij brief van 31 mei 2016 heeft het college de rechtbank meegedeeld dat appellant is toegezegd dat het college alsnog een extra punt als vergoeding zal toekennen en dat de proceskosten in beroep, alsook het betaalde griffierecht, zullen worden vergoed.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit niet‑ontvankelijk verklaard op de grond dat het college volledig tegemoet is gekomen en dat daarmee procesbelang ontbreekt. De rechtbank heeft daarbij het college veroordeeld in de proceskosten in beroep van appellant, die ter zitting niet verschenen was, tot een bedrag van € 496,-.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft daartoe aangevoerd dat het college niet volledig tegemoet is gekomen en dat de rechtbank de proceskostenveroordeling ten onrechte heeft beperkt tot de kosten in beroep.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 23 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY0905) is eerst sprake van (voldoende) procesbelang indien het resultaat dat de indiener van het bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor de indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
4.2.
Vaststaat dat het college bij het bestreden besluit voor de indiening van een bezwaarschrift een kostenvergoeding heeft toegekend aan appellant en dat het college vervolgens hangende beroep tegen het bestreden besluit bij brief van 31 mei 2016 heeft meegedeeld dat voor het bijwonen van een hoorzitting alsnog een extra punt ter vergoeding zal worden toegekend.
4.3.
Ter zitting van de Raad is aan appellant gevraagd naar zijn procesbelang in deze zaak. Appellant heeft slechts naar voren gebracht dat het college de toegezegde kostenvergoeding voor de hoorzitting niet heeft uitbetaald. Dit levert geen procesbelang op. Appellant kan met een uitspraak op zijn hoger beroep niet in een gunstiger positie komen dan waarin hij reeds met de (toegezegde) kostenvergoeding is komen te verkeren. Vergelijk ook het arrest van de Hoge Raad van 8 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU4755.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van A.M. Pasmans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2018.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) A.M. Pasmans

HD