ECLI:NL:CRVB:2018:715
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na beoordeling arbeidsongeschiktheid op basis van Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, die als timmerman werkte, had zich op 3 april 2012 ziek gemeld. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde dat hij na de wachttijd per 1 april 2014 niet meer recht had op een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De appellant was niet meer in staat zijn eigen werk te verrichten, maar kon wel zes andere functies vervullen. Na een hersteldverklaring door een verzekeringsarts op 16 juni 2015, heeft het Uwv vastgesteld dat de appellant per 17 juni 2015 geen recht meer had op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig waren opgesteld en dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat de beoordeling onjuist was. In hoger beroep voerde de appellant aan dat zijn klachten en beperkingen waren onderschat, vooral in verband met het gebruik van medicatie. De Raad oordeelde echter dat de argumenten van de appellant geen aanleiding gaven om anders te oordelen dan de rechtbank had gedaan. De Raad bevestigde dat de appellant op 17 juni 2015 arbeidsgeschikt was voor de functie van magazijnmedewerker en dat het Uwv terecht had besloten dat hij geen recht meer had op ziekengeld.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.