ECLI:NL:CRVB:2018:711

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 maart 2018
Publicatiedatum
12 maart 2018
Zaaknummer
17/3668 BABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag gehandicaptenparkeerkaart op basis van medische adviezen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant had een aanvraag ingediend voor een gehandicaptenparkeerkaart voor een passagier, welke was afgewezen door het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Oost van de gemeente Amsterdam. De afwijzing was gebaseerd op medische adviezen van de GGD, die concludeerden dat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor het verkrijgen van de parkeerkaart.

De Raad heeft vastgesteld dat het algemeen bestuur voldoende gemotiveerd heeft dat appellant op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling gehandicaptenparkeerkaart niet in aanmerking komt voor de kaart. De medische adviezen zijn zorgvuldig tot stand gekomen en zijn gebaseerd op observaties en medische informatie. De Raad heeft geen aanleiding gevonden om te twijfelen aan de juistheid van deze adviezen.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn medische problematiek onvoldoende is onderzocht, maar de Raad heeft geoordeeld dat de eerdere medische adviezen voldoende inzichtelijk zijn gemotiveerd. De Raad heeft de conclusie van de rechtbank bevestigd dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een gehandicaptenparkeerkaart, en heeft het hoger beroep afgewezen.

De uitspraak is gedaan door M.F. Wagner, met L. Boersma als griffier, en is openbaar uitgesproken op 7 maart 2018.

Uitspraak

17.3668 BABW

Datum uitspraak: 7 maart 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 april 2017, 16/4889 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Oost van de gemeente Amsterdam (algemeen bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.A. van Heijningen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het algemeen bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2018. Appellant is vertegenwoordigd door mr. Van Heijningen. Het algemeen bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.L. Koten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 17 augustus 2015 heeft het algemeen bestuur de aanvraag van appellant voor een gehandicaptenparkeerkaart voor een passagier afgewezen. Hieraan heeft het algemeen bestuur een medisch advies van de GGD van 9 juni 2015 en een aanvullend medisch advies van de GGD van 1 juli 2015 ten grondslag gelegd.
1.2.
Naar aanleiding van het tegen het besluit van 17 augustus 2015 gemaakte bezwaar, de hierbij overgelegde stukken van de huisarts en wat naar voren is gebracht tijdens de hoorzitting heeft de GGD op verzoek van het algemeen bestuur op 18 mei 2016 een nieuw medisch advies uitgebracht.
1.3.
Bij besluit van 16 juni 2016 (bestreden besluit) heeft het algemeen bestuur het bezwaar van appellant tegen het besluit van 17 augustus 2015 ongegrond verklaard. Het algemeen bestuur heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de medische adviezen van de GGD voldoende zijn onderbouwd en op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. Appellant komt op grond daarvan niet in aanmerking voor een gehandicaptenparkeerkaart voor een passagier. Hierbij is van belang geacht dat appellant voor het vervoer van deur tot deur niet continu afhankelijk is van de hulp van de bestuurder, dat de geschatte loopafstand meer dan 100 meter bedraagt en dat niet is gebleken van een aandoening of gebrek waardoor appellant aantoonbare ernstige beperkingen, anders dan een loopbeperking, heeft.
2.1.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Naar aanleiding hiervan heeft de GGD op 15 september 2016 een aanvullend medisch advies uitgebracht, waarin is geconcludeerd dat er geen aanleiding bestaat om de eerdere adviezen te wijzigen.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek door de GGD niet onzorgvuldig geweest en bieden de door appellant aangevoerde gronden en overgelegde stukken geen aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van de medische adviezen. Gelet hierop heeft het algemeen bestuur zich in het bestreden besluit mogen baseren op de door de GGD gegeven medische adviezen en is het algemeen bestuur terecht tot de conclusie gekomen dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een gehandicaptenparkeerkaart voor een passagier.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat zijn medische problematiek is onderschat, dan wel onvoldoende is onderzocht.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 49, eerste lid, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer kan aan een gehandicapte, overeenkomstig de bij ministeriële regeling gestelde criteria, door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij als ingezetene met een adres is ingeschreven in de basisregistratie personen, een gehandicaptenparkeerkaart worden verstrekt.
4.2.
Deze regeling is de Regeling gehandicaptenparkeerkaart (Regeling). Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling, kunnen voor een gehandicaptenparkeerkaart in aanmerking komen: passagiers van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, die ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking hebben van langdurige aard, waardoor zij – met de gebruikelijke loophulpmiddelen – in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen en die voor het vervoer van deur tot deur continu afhankelijk zijn van de hulp van de bestuurder.
4.3.
In artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Regeling is bepaald dat bestuurders en passagiers van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, andere dan bedoeld onder a en b, die ten gevolge van een aandoening of gebrek aantoonbare ernstige beperkingen, andere dan loopbeperkingen hebben, voor een gehandicaptenparkeerkaart in aanmerking kunnen komen.
4.4.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de medische adviezen van de GGD zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Uit het advies van 9 juni 2015 blijkt dat de medisch adviseur van de GGD tot zijn conclusie is gekomen op basis van mondeling verstrekte gegevens, observatie van het looppatroon, kennis van het betrokken ziektepatroon en opgevraagde medische informatie. Bij het lichamelijk onderzoek heeft de medisch adviseur geen afwijkingen geconstateerd die samengaan met een loopbeperking tot minder dan 100 meter. Bij de inspectie van het looppatroon zijn een normaal looppatroon en een normaal tempo vastgesteld en is gebleken dat appellant niet afhankelijk is van ondersteuning door een ander. De medisch adviseur heeft voorts informatie van de kinderarts bij zijn beoordeling betrokken. Daarnaast hebben medisch adviseurs van de GGD in de medische adviezen van 1 juli 2015, 18 mei 2016 en 15 september 2016 – waarbij de door appellant aangevoerde gronden en stukken van de kinderarts en de huisarts zijn betrokken – geconcludeerd dat niet naar voren is gekomen dat appellant, ook met de gebruikelijke hulpmiddelen, niet in staat is om 100 meter te lopen. De Raad is niet gebleken dat de medisch adviseurs in de genoemde adviezen de medische situatie van appellant onvoldoende hebben onderzocht dan wel hebben onderschat. De medische adviezen zijn voldoende inzichtelijk gemotiveerd en in de aanvullende medische adviezen is duidelijk uiteengezet waarom de door appellant overgelegde stukken niet leiden tot een ander standpunt. Het algemeen bestuur heeft in navolging van de medisch adviseurs dan ook voldoende gemotiveerd dat appellant op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling niet in aanmerking komt voor een gehandicaptenparkeerkaart voor een passagier.
4.5.
Met de rechtbank wordt verder geoordeeld dat appellant op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Regeling evenmin voor een gehandicaptenparkeerkaart voor een passagier in aanmerking komt. In de medische adviezen van de GGD van 18 mei 2016 en van 15 september 2016 is, naar aanleiding van een brief van de huisarts en wat appellant heeft gesteld, geoordeeld dat de genoemde angststoornis niet is geobjectiveerd. De huisarts spreekt enkel van een vermoeden van een psychische stoornis. Volgens de medisch adviseurs is er dan ook geen sprake van een aantoonbare, ernstige beperking, anders dan een loopbeperking, die verstrekking van een gehandicaptenparkeerkaart noodzakelijk maakt. Er bestaat voor de Raad geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de medisch adviseurs. Appellant heeft zijn standpunt, dat hij als gevolg van hevige angstklachten niet in staat is om zelf te lopen, ook in hoger beroep niet met medische stukken onderbouwd.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.F. Wagner, in tegenwoordigheid van L. Boersma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2018.
(getekend) M.F. Wagner
(getekend) L. Boersma

TM