ECLI:NL:CRVB:2018:708
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen WAZ-uitkering en de rol van de rechtbank in het hoger beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van betrokkene tegen de intrekking van haar WAZ-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank had geoordeeld dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard en had het Uwv opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Het Uwv ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank zich had moeten onthouden van een inhoudelijk oordeel over het besluit van 7 juli 2015, omdat het hoger beroep enkel gericht was tegen de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar. De Raad bevestigde dat de rechtbank buiten de omvang van het geding was getreden door een oordeel te vellen over de rechtsgrond van de beëindiging van de uitkering, wat niet aan de rechtbank was voorgelegd. De Raad concludeerde dat het hoger beroep slaagde en dat de aangevallen uitspraak met verbetering van gronden voor bevestiging in aanmerking kwam.
De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele behandeling van bezwaren in het bestuursrecht en de rol van de rechter in het waarborgen van de rechtsbescherming van betrokkenen. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.