ECLI:NL:CRVB:2018:706
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin zij haar recht op een IVA-uitkering betwist. Appellante, die als callcentermedewerker werkte, meldde zich op 31 oktober 2009 ziek met zowel fysieke als psychische klachten. Het Uwv had eerder vastgesteld dat zij recht had op een loongerelateerde uitkering op grond van de Wet WIA, maar deze werd stopgezet vanwege detentie. Na heropening van de WIA-uitkering verzocht appellante om herbeoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. Het Uwv concludeerde dat appellante vanaf 28 oktober 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot een ongegrond verklaard bezwaar van appellante. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk en het beroep gericht tegen een gewijzigd besluit ongegrond. In hoger beroep stelde appellante dat de rechtbank ten onrechte de IVA-claim buiten de omvang van het geding had gelaten en dat de proceskostenvergoeding te laag was. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de rechtbank niet had moeten concluderen dat de IVA-claim buiten het geding viel, en dat appellante recht had op een beoordeling van haar volledige arbeidsongeschiktheid. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv in de proceskosten van appellante moest worden veroordeeld.