In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot zijn WIA-uitkering. Appellant, die sinds 2007 kampt met knieklachten en andere gezondheidsproblemen, heeft in 2012 een loongerelateerde WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant per 4 juni 2012 recht had op een WGA-vervolguitkering, maar dat zijn arbeidsongeschiktheid tussen de 35% en 45% lag. Appellant is het niet eens met deze beoordeling en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij stelt dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het onderzoek door de ingeschakelde deskundige zorgvuldig is uitgevoerd. De deskundige concludeerde dat appellant beperkingen heeft op het gebied van geluidsbelasting en knielen/hurken. De Raad oordeelt dat de medische grondslag van het bestreden besluit niet juist was, omdat het aspect van geluidsbelasting niet als beperking in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) was opgenomen. Desondanks blijft het arbeidsongeschiktheidspercentage van appellant tussen de 35% en 45% en zijn de geselecteerde functies medisch geschikt.
De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank en veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 659,30. Het verzoek van appellant om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange, met J.R. Trox als griffier, op 7 maart 2018.