ECLI:NL:CRVB:2018:703
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WGA-uitkering op grond van de Wet WIA met voldoende medische en arbeidskundige grondslag
In deze zaak heeft appellante, een logistiek medewerkster, op 5 juni 2012 haar werkzaamheden gestaakt vanwege lichamelijke klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 25 juni 2014 vastgesteld dat appellante met ingang van 8 juni 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht, waardoor zij geen recht heeft op een WGA-uitkering op grond van de Wet WIA. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard op 10 december 2014. De rechtbank Oost-Brabant heeft het beroep van appellante tegen dit besluit op 29 mei 2015 ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het onderzoek van de verzekeringsartsen niet zorgvuldig is geweest en dat zij meer beperkt is dan aangenomen. De Raad heeft een onafhankelijke deskundige, psychiater dr. J.J.D. Tilanus, ingeschakeld om de gezondheidstoestand van appellante te onderzoeken. De deskundige concludeerde dat er op de in geding zijnde datum geen sprake was van een ziekte of gebrek op het vakgebied van de psychiatrie en dat de beperkingen die de verzekeringsarts in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) heeft neergelegd correct zijn.
De Raad heeft de bevindingen van de deskundige onderschreven en vastgesteld dat de medische grondslag van het bestreden besluit moet worden onderschreven. De Raad heeft geoordeeld dat er geen redenen zijn om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht niet passend te achten voor appellante. Het hoger beroep is dan ook niet geslaagd en de aangevallen uitspraak is bevestigd, voor zover aangevochten.